Het geheugen boetseert het verleden als klei. Herinneringen worden gevormd, gekneed en opnieuw gevormd en gekneed. Delen worden gescheiden van het geheel en weer samengevoegd in nieuwe combinaties; sommige worden tijdelijk of voorgoed verwijderd; andere worden soepel vervormd en gaan op in nieuwe syntheses, – en allemaal zijn ze, tijdens dit voortdurende proces van verandering, onderhevig aan een genadeloze erosie.
Na verloop van tijd ontstaan bepaalde modellen die, in min of meer vaste vorm, langere tijd blijven rondspoken – levensvatbare maar afzichtelijke mutaties in de evolutie van de herinnering. Want de subjectieve vervorming, de gebrekkige correspondentie met de werkelijkheid, is afstotelijk. Tenslotte ontstaan ook in deze vervalsingen onherroepelijk krassen, barsten en scheuren.
Dat kan volkomen waar zijn; maar toch moet ze mij iets vertellen. Want ik wil haar verleden leren kennen. In ieder geval haar versie ervan,- ik wil alles weten. Ik wil mij een zo volledig mogelijk beeld van haar vormen. Een eenvoudig en duidelijk en helder beeld, waarover ik kan nadenken. Maar ze vertelt me niets. Nu is het alleen mijn verbeelding die aan de slag gaat,- een verleidelijke maar onbetrouwbare gids. Ik wil informatie; en zij is de enige die mij die informatie kan verschaffen. Harde feiten wil ik, tastbare feiten die ik kan reconstrueren tot een begrijpelijk en overzichtelijk geheel. Dan pas kan ik haar leren kennen en over haar nadenken; nu kan ik alleen vrijblijvend fantaseren.
Bepaalde indrukken zouden hem in ieder geval wel bijblijven, bepaalde krachtige indrukken van bepaalde gebeurtenissen tijdens die zondagochtend,- een zondagochtend waarop hij, gekleed in een splinternieuw grijs pak, een lichtroze overhemd en een opvallende gele stropdas met kasjmiermotief, op het perron van de metrohalte Spaklerweg stond te wachten op de aankomst van de trein naar Gaasperplas. Het was elf uur, de ochtend van de eerste pinksterdag – een koude winderige ochtend; de zon ging voortdurend schuil achter snel voortdrijvende bewolking en op het metrostation tochtte het aan alle kanten.
Wat betekende dat eigenlijk – iets vergeten? Terwijl hij naar het station was gewandeld, had hij daarover nagedacht. Ik weet het niet meer precies. Daar was niets vreemds aan, dat gebeurde zo vaak: je herinnerde je niet tot in details hoe alles verlopen was, wat je gezegd had, wat je gedacht had. Het was als met bepaalde associaties: soms kon je niet achterhalen waar het begin van de keten lag, in welke gedachte of met welke waarneming de reeks begonnen was. Dat was zelfs het geval met deze gedachten. Hij glimlachte toen de ironie hem opeens duidelijk werd: hij wist niet meer waarom hij begonnen was na te denken over de onbetrouwbaarheid van het geheugen. Natuurlijk moest zij de oorzaak zijn. Haar zwijgzaamheid. Haar ontwijkende manoeuvres. Ik weet het niet meer precies. Maar de precieze oorzaak? Waarom denk ik er zo abstract over na?
In de metro, zittend voor een raam, keek hij naar het voorbij glijdende uitzicht: de zes grijze torenflats van de Bijlmer Bajes, de tralies voor de ramen, de verlaten binnenplaats, de gracht; de kale onbebouwde vlaktes, doorkruist door de metrobaan; een oud geïsoleerd gelegen boerderijtje bij Duivendrecht; en toen, in de verte, de hoogbouw van de Bijlmer zelf, een somber makend resultaat van planologische mislukking. Zijn gedachten schoten nu alle kanten op, om tenslotte langzaam uit te doven. Hij keek. De metrostations schoven voorbij: Venserpolder, Diemen-Zuid, Verrijn Stuartweg… Hij was hier nooit eerder geweest; dit was Zuidoost, een deel van de stad dat op zichzelf scheen te staan, ver van het centrum, tamelijk geïsoleerd,- een getto misschien, maar in ieder geval met een eigen identiteit; en hij vroeg zich een moment af of het hem nu aantrok of afstootte.
Vaag drongen geluiden tot zijn bewustzijn door: de zoemer die het vertrek aangaf, het sluiten van de deuren, de bandopname van de stationsnamen. Ganzenhoef, Kraaiennest, Gaasperplas… Het eindstation. Hij was nu de enige passagier in de coupé. Terwijl hij bij een deur stond te wachten tot hij kon uitstappen, vroeg hij zich af of hij wel de juiste halte had gekozen. Hij had haar niet naar de weg gevraagd; het moest tenslotte een verrassing blijven. Maar de torenflats waren weer uit het zicht verdwenen.
Hij stapte uit op een verlaten perron; het was nog droog maar het kon ieder moment gaan regenen. Een gevoel van eenzaamheid dreigde bezit van hem te nemen; en op hetzelfde moment begon hij weer na te denken.
Hij probeerde zich te herinneren wat hij allemaal gedaan had, die ochtend. Opstaan, douchen, koffiezetten – handelingen waarbij je niet nadacht. Door het centrum wandelen. Een trein naar het Amstelstation. Een broodje halen in een kiosk in de stationshal. Hij herinnerde zich heel precies hoe de metro juist was weggereden toen hij, na een lange sprint op de roltrap, weer op het perron verscheen, hijgend en transpirerend; en hoe hij tien minuten had staan wachten op de eerstvolgende trein, rillend van de kou in zijn zomerse kostuum.
Hij herinnerde zich ook de jongeman in de metrocoupé, een paar minuten eerder: hoe hij met zijn gitaar aan een riem om zijn schouder langzaam door het gangpad wandelde; de klank van zijn heldere stem.
‘Take it easy, take it easy… Don’t let the sound of your own wheels drive you crazy…‘
Hij kon de stem nog oproepen in zijn geheugen, de woorden, de simpele melodie, het beeld van de jongen: in een verschoten spijkerbroek en een kaal leren jack, zijn lange blonde haren.
‘I’m looking for a lover who won’t blow my cover.’
Maar dat waren geen herinneringen die iets met zijn individualiteit, zijn persoonlijkheid, te maken hadden. Vaag herinnerde hij zich wel de stemming die het liedje in hem opgeroepen had; iets daarvan kon hij nog terugvinden: een zachte en licht weemoedige gemoedstoestand die nu verdwenen was.
En later zou hij zich ook zijn zoeken herinneren, in de omgeving van het station Gaasperplas en in de Bijlmer,- maar al niet meer precies zijn gevoel of zijn gedachten daarbij. Achteraf scheen het daardoor net of hij gedachteloos, als een dier, zijn weg had gezocht; en van alle gebeurtenissen daarna zou zijn herinnering voornamelijk bestaan uit fragmenten – een chaotisch mozaïek.
Iets niet snel vergeten – maar wat was de waarde van zulke herinneringen? Misschien werden alle herinneringen aangetast door de constructieve activiteit van het geheugen. Misschien was elk beeld van het verleden onherroepelijk een vervalsing. Feiten had je nodig. Misschien had het verleden zelf daarom ook geen enkele waarde, waar de herinnering niet meer was dan een persoonlijk spel met louter emotionele betekenis.
Toch had hij wel een goed geheugen, ja, hij wist bijvoorbeeld nog precies wat ze allemaal gezegd had. Maar dat was niet veel.
Als hij later terugdacht aan die ochtend vlogen bepaalde beelden met grote snelheid door zijn hoofd; en sommige riepen felle emoties op. Tenslotte zou hij niet precies meer weten, hoe hij de gebeurtenissen moest plaatsen; en hij zou er zo vaak aan- en over denken, dat alles in zijn denken was beginnen te bewegen; tot hij niet eens meer precies wist wat er werkelijk gebeurd was.
Maar een paar zaken zouden hem toch wel bijblijven.