Hij zette de radio aan en draaide aan de afstemknop. Geruis, het zwakke geluid van buitenlandse stations, nauwelijks van elkaar gescheiden. Hij stemde af op een Engelstalige zender en draaide het volume iets hoger. Er klonk het monotone geluid van een mannenstem; maar hij luisterde niet.
De weg slingerde tussen akkers en weilanden door; in de verte zag hij een eenzame auto naderen, groot licht voerend, de stralen priemend door de schemering. Ver daarachter, nauwelijks zichtbaar in het schemerlicht, stak de kerktoren van het eerstvolgende dorp zijn spits omhoog naar de onweerswolken die er nu precies boven leken te hangen. De leegheid van het vlakke polderlandschap riep gemengde gevoelens bij hem op, waar hij zich vaag van bewust was. Hij was hier, merkwaardig genoeg, nooit eerder geweest. Hij keek op het klokje op het dashboard: half acht. Misschien stond Alma nu toch voor de deur van hun woning: onzeker, zonder te weten wat ze wilde, geneigd tot nieuwe compromissen. Misschien was dat het voornaamste probleem: dat hij nooit wist wat ze wilde omdat ze dat zelf niet wist. Ze kende zichzelf niet; en de consequenties daarvan werden hem hoe langer hoe duidelijker: hij kende haar nauwelijks en het had er alle schijn van dat dat ook niet spoedig zou veranderen. Had hij, toen hij haar nog maar kort kende, zichzelf kunnen voorhouden dat de onvoorspelbaarheid van haar gedrag voor hem (de onverwachte commentaren, haar onverwachte afwezigheden, sommige onvoorspelbare reacties) een gevolg was van de toen nog beperkte duur van hun relatie,- nu zag hij hoe langer hoe beter in dat zijn onbegrip, waaraan hij zich de afgelopen dagen het meest geërgerd had, veroorzaakt werd door het gebrek aan orde in haar denken en voelen. Haar reacties schenen hem merendeels volkomen toevallig toe, zoals de baan van een bal in een flipperkast: gedetermineerd misschien, maar alleen voorspelbaar als alle, alle informatie beschikbaar zou zijn – een onmogelijke toestand.
Hij zette de radio uit. Op hetzelfde moment, alsof hij daarmee een teken gegeven had, barstte de bui los: enorme druppels kletterden op de auto en benamen hem het zicht op de weg. Het was een noodweer. De ruitenwissers konden het niet aan; en hij stopte in de berm langs de weg. Het zicht was hoogstens een tiental meters; maar het duurde niet lang. Enkele minuten later scheurde het wolkendek open en nagenoeg op hetzelfde moment hield de regen op. Het begon opnieuw te waaien; hij zag de populieren in de verte, aan de rand van het dorp, doorbuigen onder de kracht van de windvlagen; en achter de snel groter wordende opening in de wolken verscheen een vuil donkerblauwe hemel; de zon, verborgen nog, tooide wolken met zilveren randen; het leek alsof ze een geheimzinnige energie uitstraalden. De spanning in de atmosfeer scheen nog niet verdwenen. Hij draaide het portierraam open; koele vochtige lucht stroomde naar binnen; hij haalde diep adem en startte de motor.
Met lage snelheid reed hij in de richting van het dorp. Misschien was er een café waar hij iets kon eten en drinken. Hij stelde zich een donkere gelagkamer voor, enkele mannen achter het biljart, het heldere geklik van de ballen; de glanzend rode konen van een waard achter de tapkast, glazen poetsend alsof de tijd niet verstreek: voor eeuwig in dezelfde activiteit gevangen; en hijzelf aan een tafeltje, een glas bier voor zich, in het halfduister, zorgeloos, alleen, passief. Waar was Alma nu? Wat wilde ze van hem? Hoe kon hij een relatie hebben met een onbekende als er niet tenminste het vooruitzicht was, de voorzichtige belofte, van een toekomstig beperkt begrip, een elementair intuïtief begrijpen van haar verborgen karakter. Beloftes… Ze hield hem op afstand – niet bewust, vanuit onzekerheid of bedenkelijke overwegingen, maar zonder het zelf te beseffen: het was alsof ze een ondoordringbaar scherm rondom zich opgebouwd had; maar hij twijfelde nu of er wel iets te ontdekken viel. Misschien was haar persoonlijkheid niet meer dan het voorzichtige vermoeden dat hij ervan bezat – misschien viel er helemaal niets te ontdekken, behalve een huiveringwekkende leegheid. Wat wilde hijzelf eigenlijk?
Hij kreeg het koud en draaide het portierraam dicht. Het was bijna acht uur zag hij; de opening in het wolkendek begon weer dicht te trekken; en toen hij even later het dorp binnenreed, was alles weer grijs en donker. Om zich heen kijkend reed hij langzaam door een smal straatje, over natte glimmende klinkers, tussen kleine lage huizen met overhangende daken, allemaal donker, de gordijnen gesloten. Hij parkeerde de auto op een troosteloos pleintje onder een enorme eik, in het centrum van het dorp. Huiverend, de armen stijf tegen het lichaam, liep hij in zijn overhemd een zijstraat in. Voor een café bleef hij stilstaan: ongetwijfeld het enige dat het gehucht rijk was. Een uithangbord bewoog traag in de wind heen en weer. Het was nu bijna donker. Met zijn gezicht tegen het raam keek hij in de schemerige ruimte erachter. Aan een tafeltje zat een oude man een krant te lezen; achter de bar was een vrouw bezig een rode vloeistof uit een karaf in een fles te schenken. Het leek of er niets bewoog: een stilleven. Hij draaide zich om en liep, rillend door de koele vochtige lucht, terug naar de auto. Juist toen hij de deur weer sloot, begon het opnieuw zacht te regenen. Het was bijna half negen. Hij trok aan de hendel en liet de stoel achterover zakken; met zijn ogen gesloten, zijn hoofd rustend op de steun, luisterde hij naar het getik van de druppels op het autodak.
Alma was niet wraakzuchtig en zelfs geneigd tot vergevingsgezindheid en het was tamelijk waarschijnlijk dat ze de ruzie al grotendeels vergeten was; en voor zover ze dat niet was zou het nu, een dag later, voor haar geen betekenis meer hebben. Waarschijnlijk zou ze doen alsof er niets gebeurd was – niet in een geforceerde poging tot harmonie, maar omdat ze het werkelijk van zich zou hebben laten afglijden. Het verleden interesseerde haar niet; behalve dan toch in de relatie met haar moeder. Op de een of andere manier stemde dit hem tevreden. Misschien was dát voor hem een aanknopingspunt; een uitgangspunt vanwaar hij zijn begrip voorzichtig kon opbouwen: een kern waar haar persoonlijkheid niet als water vervloeide. Wat was er gebeurd in haar jeugd? Was dat de sleutel voor begrip? Hij wist er niets van, ze hadden er niet over gesproken hoewel hij onmiddellijk, bij zijn eerste ontmoeting met haar moeder, de spanningen en onuitgesproken frustraties waargenomen had. Maar dat was vier jaar geleden, toen hij Alma pas ontmoet had; en hij had er toen en ook later niet naar gevraagd.
Hij plaatste de stoel weer in de normale positie, boog voorover en startte de motor. Het was negen uur en nagenoeg donker. Hij reed langzaam het plein over en verbaasde zich over de afwezigheid van mensen. Het benauwde hem. Hier scheen niets te gebeuren, de afwezigheid van leven was bijna onheilspellend. Hij reed het dorp uit, aan de noordkant, zonder te weten wat hij nu van plan was. Maar tijd om terug te keren was het nog niet.
Aan de rand van het dorp scheen het lichter te worden; het regende nog altijd, een zachte ruisende motregen nu, waarvan de klank op het autodak prettig aandeed. De avond was nog jong; hij had volop tijd om na te denken; alles was nog mogelijk.