Vanaf het terras op de Monte Pincio, genoot ik van het uitzicht over de stad. Voor mij, beneden aan de voet van de heuvel, lag het Piazza del Populo in de najaarszon; daarachter tekenden zich de contouren van de stad af en in de verte glansde, hoog oprijzend boven de omringende gebouwen, de koepel van de Sint Pieter onder een blauwe, onbewolkte hemel.
Ik wandelde naar de Villa Borghese en op een bankje, een stuk pizza in mijn hand, een studieboek naast me, dacht ik na over wat we de volgende dagen zouden gaan doen. We zouden wel in musea belanden, Saskia wilde oude Italiaanse meesters zien. Fra Angelico, had ze genoemd, Titiaan, Caravaggio. Ik wilde naar de Villa Doria Pamphili, dat zou ze ook leuk vinden. En samen door de stad slenteren. Langs de Tiber. Zij en ik, in het oude Rome.
Ze scheen intussen geaccepteerd te hebben dat ik nog geen plannen had om terug te keren. Het was inderdaad paradoxaal. Misschien had ze gelijk. Want wat zocht ik? Ik zocht mijzelf. In de wereld buiten mij. Of misschien was het helemaal geen zoeken. Het was een bevestiging. Maar van wat? Of bleef ik bewust maar wat voortdobberen in de wereld, geleid door de grillen van mijn verbeelding? Maar hier was ik dan toch, ik had een besluit genomen, een keuze gemaakt, dit was het concrete gevolg. En dat beviel nog steeds goed.
Het was begin November. Al wekenlang was het mooi weer. Je kon gewoon rondwandelen in je shirt. Die ochtend had ik opnieuw het postkantoor in de Via della Vite bezocht en mijn boek was eindelijk aangekomen. Middeleeuwse Wijsbegeerte. Traditie en vernieuwing. Met een briefje. Ik kom snel! Het papier rook naar parfum.
Intussen had ze het, na alle vertraging, ook gewoon kunnen meenemen; een groot succes was het poste restante-idee niet.
Nadat ik enkele weken, vanwege de kosten, had doorgebracht in een achteraf gelegen hotelletje, een eind buiten het centrum, was ik verhuisd naar een locanda, in het hart van de stad, niet al te ver van de universiteit. Acht man op een slaapzaal. Ik had wandelingen gemaakt met een Canadees, die een maand door Europa toerde en een week in Rome verbleef. En ik had in de bus een Italiaanse student ontmoet die elke dag dezelfde rit naar het centrum maakte als ik. Hij leerde me Italiaanse uitdrukkingen, nuttig en soms niet. Op zijn aanraden, had ik een toegangskaart aangeschaft voor de Biblioteca Nazionale, waar je prettig kon studeren. We dronken er af en toe samen cafè freddo in de kantine. Ik had er die ochtend alvast wat gelezen in het boek, over Aquinas, Anselmus en Abelard en ik kwam er al wekenlang elke dag en bestudeerde mijn dictaten over getaltheorie en logica.
Ik was min of meer gesetteld, vond ik. Rome had ik niet meer verlaten.
Het was bijna twee uur – tijd om naar het station Termini te wandelen, waar de trein uit het Noorden zou aankomen. Met Saskia. We hadden de vorige dag nog even gebeld. Alles was geregeld, alles was in orde. Ja, ze zou dat andere dictaat ook nog meenemen.
En toen ze aangekomen was, waren we blij. We wandelden langs de Tiber, in de namiddagzon, langs het Castel Sant’Angelo, langs het Isola Tiberina, helemaal naar het Circus Maximus en toen weer terug naar Trastevere, aan de andere oever van de Tiber, waar we ’s avonds we uit eten gingen, in een trattoria. We dronken witte wijn op het terrasje. Ze had me gemist, zei ze. Ik had haar ook gemist, zei ik. Een orkestje speelde zacht muziek.
In de hotelkamer, die ik voor een week gehuurd had, bedreven we de liefde. En daarna luisterden we urenlang naar de geluiden uit de stad en spraken we zacht over van alles en nog wat. Ze vertelde wat ze allemaal gedaan had, de afgelopen weken. Ik vertelde waar ik allemaal geweest was, wat ik allemaal gezien had en ik luisterde naar haar verhalen, over haar studie, een lastig tentamen, een anekdote over een feestje met haar vriendinnen. Die nacht sliepen we pas laat in.
We bezochten alle musea waar werk van Fra Angelico, Titiaan en Caravaggio te zien was. En we wandelden door de stad, urenlang. Het bleef prachtig weer. De voorlaatste dag gingen we voor de zoveelste keer naar de Villa Borghese, bezochten voor de tweede keer de Galleria en we aten geroosterde kastanjes op een bankje in het park. Later wandelden we naar de villa Doria Pamphili, waar we de rest van de middag door het park slenterden. Daar begon ze te vragen wat ik nu verder van plan was. Ik zei dat ik het niet precies wist. Dat Rome me nog steeds goed beviel. De locanda, waar ik de volgende week waarschijnlijk weer zou terugkeren, was niet duur, de zon scheen de hele dag, de aantekeningen in mijn dagboek breidden zich sterk uit. Ze scheen zich er bij neer te leggen.
’s Avonds, op de hotelkamer, bespraken we wat we de volgende dag zouden gaan doen. Ik zei dat ik graag met haar naar de kust wilde, de drukte van de stad even verlaten, niet naar Ostia, waar het te toeristisch was, maar een eindje verder naar het Zuiden, niet te ver, een of ander klein plaatsje aan zee, waar niemand ooit heen ging. Ze vond het een goed plan, zei ze. Buiten, ergens uit een van de huizen aan de binnenplaats, klonk zachte muziek, een vrouwenstem.
…sempre di più
e tu e tu amore…
Lees een derde fragment hier: Torvaianica (fragment 3)