Spoedklus

Het waren natuurlijk metaforen: verstrengeling, werking op afstand, misschien zelfs het begrip superpositie, dat hij zo nadrukkelijk enkele malen had genoemd, want dat moest zoiets betekenen als op elkaar plaatsing, de een boven, de ander onder, maar het was de vraag of er van boven en onder gesproken kon worden,- dat leek niet waarschijnlijk. Was dat alles niet geheel relatief? En zo’n quantumbit, die in alle toestanden tegelijk kon verkeren. Wat moest zoiets betekenen? Het deed aan Zwarte Gaten denken,- bestonden die eigenlijk wel? Of waren het alleen maar theoretische constructies, concepten die voortkwamen uit wiskundige vergelijkingen of zoiets, maar die zich in feite nergens anders toonden dan in de complexe theorieën van de wereldvreemde ivoren-toren-wachters?

Verstrengeling van elementaire deeltjes… Teleportatie… Wie zei dat er niet toch een zekere verbinding bestond, een nog onbekend communicatiekanaal of zoiets. Dat kon. Onbekende variabelen, die niet waargenomen werden, die niet gemeten werden of konden worden. Een relatie die verborgen bleef, onthuld kon worden, in de toekomst misschien.

Maar die quantumbit, die leek toch wel te bestaan. Goed te begrijpen was het vooralsnog niet, maar ze zou zich er in verdiepen. Bovendien zou hij nog wat materiaal sturen. Desnoods ging ze nóg een keer bij hem langs, om iets te zien dat echt concreet was, tastbaar. Had hij niet gezegd, dat hij wel iets kon laten zien? Op zich waren die metaforen niet zo gek, ze waren wel handig voor het artikel. Die werden door de lezer beter begrepen. Misschien was het niet nodig die lezing zo precies te beschrijven. Ze kon ook, min of meer terloops, er louter iets over vermelden. Afgelopen vrijdag werd in het TNW-gebouw in Delft…  Sfeer scheppen, wat dialoog, of eventueel monoloog, ze zou haar eigen stomme vragen eruit kunnen halen of vervangen door iets intelligenters. Trouwens, Hendricks had gesproken van één kolom. Misschien moest ze hem voorstellen, er een profiel van Bartels van te maken. Of zelfs een portret, uitgebreid, persoonlijk, indringend. En dan zou ze hem het vuur aan de schenen leggen.

Het was toch intrigerend: bestond zo’n quantumcomputer nu wel of niet? Misschien was het voorlopig nog louter de verbeelding die een model gecreëerd had. Speculatie. Een theoretisch, wiskundig model. Dat betekende niet, dat het ding onmogelijk was. Of onzin. Dat moest ze ook uitzoeken. Je moest in elk geval proberen het min of meer te begrijpen. Ze moest eerst onderzoek doen. Ze zou er morgen tijd insteken. Ze kon Bartels bovendien nog bellen, hij had tenslotte niet voor niets zijn telefoonnummer gegeven.

Ze keek op haar telefoon, maar er was nog geen bericht van hem.

In elk geval had ze het er niet slecht afgebracht. Ze was veel meer te weten gekomen dan nodig was. En met die stomme vragen viel het ook best mee. Bartels was aardig geweest, geïnteresseerd en ze kon hem gerust nog bellen.

Er klonk een piep. Een nieuw envelopje, ditmaal feloranje, begon opgewekt aan een nieuwe spiraalbaan over het scherm, nu vanuit de rechterbovenhoek. Ontploffing, vuurwerk, trillend hart.

Bericht van Hendricks. Of het intussen gelukt was?

‘Komt goed,’ stuurde ze terug.

‘Mooi. Spoed bij nader inzien niet vereist. Ik heb besloten het een week te verschuiven.’

Die verdomde Hendricks – had hij dat niet meteen kunnen bedenken? Maar spoed mocht dan niet vereist zijn, het moest toch snel. Snel en goed. En alles uitzoeken. Ze had nu meer tijd en ze was bovendien mooi op weg.

Misschien verscheen de tekst van de lezing alsnog online. Of kon Bartels haar toch nog beelden bezorgen. Had ze helemaal niet hoeven komen. Hoewel zijn uitleg nuttig was geweest. Het scheelde een hoop tijd. En op die manier ging je niet zo snel de mist in.

Spoedklus

Het was een ruime kamer met uitzicht op de parkeerplaats aan de achterzijde, een bureau voor het raam en twee weinig comfortabel ogende stoelen bij een lage tafel, rechts naast de deur. Op het bureau bevonden zich, aan beide zijden, in bijna perfecte symmetrie, twee stapels boeken, papers, mappen; precies midden daartussen stond een gesloten laptop.

Haar blik flitste door de kamer. Aan de muur rechts was een whiteboard bevestigd, waarop, in verschillende kleuren, onbegrijpelijke diagrammen waren getekend, met hier en daar een verdwaald, cryptisch woord. Bovenaan bevond zich, in een licht golvend kader als een wimpel, iets wat leek op een formule, maar zelfs de gebruikte symbolen waren onbegrijpelijk. Precies tegenover het whiteboard, aan de muur links, was een tweede whiteboard bevestigd, maar dat was geheel leeg. In het glanzende vlak zag ze zichzelf vaag weerspiegeld.

Bartels stond naast haar, zijn hand nog aan de deurknop, een minzaam lachje op het gelaat. Ze liep naar het bureau, nam plaats op de stoel ervoor, haalde een notitieboekje uit haar handtas en legde het op het bureau. Bartels schoof zijdelings, met enige moeite, door de smalle ruimte tussen het bureau en een boekenkast; ze zag hoe hij een blik wierp op de twee fauteuils, maar hij zei niets.

Ze schoof haar stoel iets achteruit en sloeg haar benen over elkaar.

‘Ik wil dit gesprek graag opnemen, als u geen bezwaar heeft.’

‘Je. Zeg maar Henk.’

Hij ging zitten en staarde naar het notitieboekje. Ze haalde de recorder uit haar tas, plaatste hem precies midden tussen hen in op de tafel en schakelde het apparaat meteen in.

‘Ik maak intussen aantekeningen, de opname is alleen bedoeld voor een… back-up… van dit gesprek, om eventueel nog iets terug te zoeken, of om je goed te citeren.’

‘Juist. Ik ken u wel, trouwens. Ik bedoel jij. Jou.’

‘Kennen? Wat is kennen?’

Ze glimlachte.

‘Nou ja, van naam en gezicht.’

‘Ja, dat is… dat kan.’

‘De fraaie kleur van je haar was me daarbij natuurlijk meteen opgevallen.’

Ze keek op; hij glimlachte en knikte.

‘Mooi, glanzend rood. Of moet ik zeggen: kastanjebruin?’

‘Zeg maar niets. Zullen we uw baard evenmin bespreken?’

‘Is goed. En ik ken natuurlijk die reportages over de bankwereld. Schitterend! Mooie onthullingen! Die heb ik met belangstelling gelezen.’

Bladerend in het notieboekje, vond ze een lege bladzijde; ze keek hem weer aan.

‘Kijk, ik ben geen wetenschapsjournaliste. Die reportages… die – laten we het daar niet over hebben. In elk geval heb ik daar veel onderzoek voor gedaan. Maar nu dus niet. Daarom… Kun je om te beginnen eerst heel kort je lezing samenvatten? Ik heb de aankondiging wel gelezen, maar daar werd ik niet veel wijzer van.’

Bartels knikte welwillend, ging er eens goed voor zitten en herhaalde voornamelijk, veelal in letterlijke bewoordingen, het verhaal uit de aankondiging in het universiteitsblad. Hij sprak snel, keek afwisselend naar haar en naar het notitieboekje en was in twee minuten klaar.

‘Je noteert niets?’

De vraag volgde zonder enige overgang op zijn samenvatting, waaruit ten duidelijkste bleek dat dit hem al tijdens zijn uiteenzetting was opgevallen.

‘Henk, luister. Dit wist ik allemaal al wél.’

‘Ja, juist. Begrijp je het allemaal? Heb je dan misschien vrágen? Als je vragen hebt, kan ik proberen die te beantwoorden. Op niet al te ingewikkelde wijze.’

‘Uiteraard.’

Hij lachte.

‘Stel ze!’

Ze keek naar het plafond, naar hem, naar het notitieboekje.

‘Bijvoorbeeld…’

‘Ja?’

‘Wacht. Kijk…’

Ze haalde haar telefoon tevoorschijn.

‘Deze foto zag ik.’

Ze hield de telefoon boven de tafel. Bartels boog zich naar haar toe en stak een hand uit, maar ze trok de telefoon iets terug en draaide het toestel zodat hij het scherm kon zien. Bartels keek haar even onderzoekend aan, wierp een snelle blik op de foto en liet zich grijzend weer achterover zakken in zijn bureaustoel.

‘Dit ziet er in scene gezet uit.’

‘Klopt.’

‘Dat brilletje…’

Bartels begon luid te lachen.

‘De fotograaf – collega, trouwens – wilde ons samen op de foto. Johan zette voor de grap die bril op en als je goed kijkt, zie je dat ook de anderen allemaal poseren terwijl ze zogenaamd uh…  technische activiteiten ontplooien.’

‘Dat zijn natuurlijk studenten.’

‘Zeker.’

‘Corpsballetjes…’

‘Uh… Zég!…’

Ze liet de telefoon weer in de zak van haar jasje glijden.

‘Laat maar. Dus op deze foto is geen quantumcomputer te zien. Ik zie wel elektronica. Dat brengt mij bij mijn eerste vraag.’

Bartels knikte. Hij scheen geamuseerd. Ze ergerde zich, zowel aan hem als aan zichzelf en de situatie.

‘Goed, in een computer zitten chips. Microchips. En allerlei… andere elektronica.’

‘Zeker.’

‘Dus wat maakt het verschil?’

‘Verschil met wát?’

‘Met een gewone computer. De quantumcomputer. Dat hele quantumgebeuren. Wat is de essentie?’

Bartels knikte.

‘De quantumbit. Dat is wel de kern van de zaak.’

‘Mooi. En wat is het verschil met een gewone bit?’

‘Laten we beginnen bij het begin.’

‘Ja, laten we dat doen. Wat is het begin?’

‘Begrijpen.’

Ze slaakte een zucht.

‘O, ik dacht onderzoeken. Help me nu een beetje, Henk. Wát begrijpen?’

Bartels keek haar peinzend aan. Ze trok een wenkbrauw op, verplaatste haar pen richting notitieboekje en produceerde een nieuwe glimlach. Opeens stond hij op. Ze schrok en liet haar pen vallen. Dubbelgevouwen tussen bureau en tafel, tastend met haar hand in de lage ruimte tussen de onderste bureauladen en de vloer, vond ze hem terug onder haar eigen stoel; het bloed stroomde naar haar hoofd. Toen ze zich weer opgericht had, stond hij voor het whiteboard en grabbelde in een doos. Hij haalde een marker tevoorschijn. Met een wisser verwijderde hij, in enkele snelle, grote halen, het onbegrijpelijke gekrabbel en keek toen om. Hij ging naast het bord staan.

‘Aha. College.’

Ze glimlachte opnieuw. Het bloed stroomde weer weg uit haar hoofd; even raakte ze door duizeligheid bevangen. Ze haalde een hand door haar haar.

‘Lukt het?’

‘Wat?’

‘Ben je er klaar voor?’

‘Ja, ja.’

‘Stap één. De quantumbit.’

Spoedklus

Het gebouw op de campus was toch nog snel gevonden, evenals een parkeerplaats aan de achterzijde, waarvoor ze, om die te bereiken, tweemaal handmatig een slagboom omhoog had moeten draaien (de tweede keer niet zonder krachtig doorduwen, waarna de boom niet meer sluiten wilde en in verticale stand geblokkeerd bleef). Een bord dat aangaf dat deze comfortabele plekken louter en alleen gereserveerd waren voor TNW-medewerkers negeerde ze, evenals de bordjes bij de parkeerplaatsen waarop de namen van medewerkers strikte eigendomsrechten vastlegden.

Er bevond zich op het vrij kleine terrein één andere auto, een zwarte cabriolet, waarvan de kap gesloten was. Het bordje ernaast vermeldde de naam van een zekere De Vries; het deed er ook niet toe; ze parkeerde vlak naast de cabriolet en bleef na het omdraaien van de contactsleutel nog even zitten.

Quantumcomputers… Dat klonk intrigerend, het riep in elk geval wel enkele associaties op: aan geheimzinnige processen op uiterst elementair niveau, spookachtig en onbegrijpelijk voor haar en de lezers, die over het algemeen natuurlijk geen flauw benul hadden van de werking van zelfs ook maar een alledaagse computer. Dat gold helaas ook voor haarzelf. Je moest beginnen met je erin te verdiepen.

Eerst maar eens die Bartels opzoeken. Hoe werkt het precies, wat is de essentie, wat zijn de toepassingen? Ze haalde diep adem, trok haar pumps aan en gebruikte de achteruitkijkspiegel om haar haren te kammen en haar lippen te stiften. Ze controleerde de inhoud van haar handtas, trok haar jasje van de kleerhanger aan de rugleuning en verliet de auto. Gelukkig regende het niet meer.

De lezing scheen inderdaad al afgelopen. De deuren aan de voorzijde van het gebouw stonden wijd open en een aantal mensen kwam naar buiten; anderen stonden al te praten op het pad voor het gebouw. Er was daar ook parkeergelegenheid, zag ze nu. Het leken hoofdzakelijk studenten, een enkele medewerker vermoedelijk. Collega-journalisten zag ze niet, maar misschien liep er iemand van het universiteitsblad rond. Niet dat ze dáár iets mee zou opschieten.

Ze haastte zich de trap op en begaf zich naar binnen. Bordjes gaven de richting aan en toen ze de deur van de Blauwe Zaal opende, bevond zich daar een amfitheater met lege banken en in de diepte een podium, waarop een onbemand lessenaar en een leeg projectiescherm het definitieve einde van de lezing aantoonden.

Ze bleef staan en keek. Twee mannen stonden voor het podium. De een leunde in nonchalante houding tegen de opstaande rand en voerde het woord; de ander luisterde, waarbij zijn gezichtsuitdrukking volkomen onbegrip suggereerde. Maar plotseling begon hij toch ijverig te knikken. De spreker begon druk te gesticuleren, enthousiast maar dwingend, alsof hij zijn woorden kracht wilde bijzetten. Hij stond nu rechtop, wierp een blik opzij en viel abrupt stil.

Voorzichtig daalde ze op  haar hoge hakken de middelste trap af. De mannen keken naar haar. Beneden aangekomen, toverde ze een glimlach op haar gezicht en liep met uitgestoken hand naar hen toe.

‘Wij hebben een afspraak.’

Ze herkende Bartels van het filmpje en de foto. De hoogleraar gaf haar een hand.

‘Aha! U moet Jeroen zijn.’

Ze lachte.

‘Gonda de Graaf. Ik ben ingevallen, hij is ziek.’

‘Een aangename verrassing.’

‘Voor hem niet.’

Ze gaf de jongeman ook een hand. Bartels oogde jonger dan ze zich voorgesteld had. Gekleed in een zwarte spijkerbroek en een zwart jasje met daaronder een wit T-shirt, leek hij eerder een wat oudere student dan een gearriveerd hoogleraar, wat hij toch was. Hij  droeg een bril met ronde glazen, van waarachter zijn ogen haar aandachtig opnamen.

‘Ik heb u niet in de zaal gezien. En u zou mij zeker zijn opgevallen.’

‘Ja, nee, dat is… Blijven we hier?’

‘Wat u wilt.’

‘Ik wil graag zitten en aantekeningen maken.’

‘We kunnen in mijn werkkamer plaatsnemen.’

De jongeman naast hen keek van de een naar de ander.

‘Zal ik ook even meelopen?’

Ze staarde naar zijn kreukelige T-shirt, waarop een pinguïn was afgebeeld: een sterk geantropomorfiseerd wezen, in jacquet, eenzaam op een ijsschots, de blik op oneindig. De jongeman keek nu ook naar zijn eigen T-shirt. Een ostentatieve individualist, moest het zijn, licht anarchistisch. Bartels schudde zijn hoofd.

‘Nee, dat is niet nodig. Kom morgenvroeg even langs, dan bespreken we de kwestie verder.’

De man verdween na een handdruk, waarbij hij haar hand net iets te lang vasthield. Ze volgde Bartels, die om het podium heen liep en een deur openhield die leidde naar een trap aan de achterzijde van het gebouw.

Terwijl ze de trap beklommen, Bartels voorop, legde ze uit dat ze pas op het laatste moment vernomen had dat haar collega ziek was, dat ze hierdoor in een lastig parket was geraakt, daar ze nu niets had voorbereid.

‘Ik weet helaas weinig van… computers… van… informatica… En nog minder van quantumcomputers.’

‘Geen probleem. We komen er samen wel uit.’

‘Nog minder… dat betekent dus echt niets.

Bartels glimlachte, zweeg en hield de deur van zijn werkkamer voor haar open.

In de maak

Op weg naar huis, met een snelheid die het toegestane maximum ruimschoots overschreed, had ze nog maar enkele kilometers te gaan over de nagenoeg verlaten snelweg, toen ze opeens gas terugnam. Het was niet nodig dat ze zich haastte, er was niemand die op haar wachtte. Ze keek in de spiegel. In de verte leken twee koplampen heel langzaam dichterbij te komen. Ze gaf weer iets meer gas. De weg voor haar bleef leeg. Motregen glansde in het gele natriumlicht boven de weg; de ruitenwissers voerden, in de laagste stand, hun taak uit met de rustgevende voorspelbaarheid van een onveranderlijk, mechanisch ritme.

Ze mocht dan moe zijn, slaap had ze nog niet. Ze luisterde met een half oor naar de radio. Een weeïge stem trachtte een bruggetje te creëren tussen Bach en Schumann, resulterend in een hopeloos langdradige beschouwing waarbij haar interesse voor de toch al minimaal informatieve inhoud het af moest leggen tegen toenemende ergernis over het gezwijmel.

Genoeg geestdodend geklets. Ze schakelde de radio uit. Het was tijd om te ontspannen: het onderzoek was afgerond, alle informatie verwerkt, alle bronnen herhaaldelijk gecontroleerd en ze had allang thuis kunnen zijn als ze niet op het laatste moment besloten had nog één keer te bellen met Houwaert, om hem dan toch een uiteindelijke bevestiging te ontfutselen, al was het desnoods indirect. Helaas had hij zich opnieuw doen kennen als een vervelende, ontwijkende zeur en het enige dat ze ontving was de bevestiging van het beeld dat ze van hem had. Al te lang had ze aan de telefoon gehangen; tenslotte had ze het gesprek tamelijk abrupt afgebroken. Ze wist ook wel voldoende en kon tevreden zijn; wat restte was de laatste afwerking, een stilistische controle, de puntjes op de i zetten.

Maar vanavond niet meer, ze was moe. Nu geboden waren: een heet bad, een magnetronmaaltijd en rust. Stilte. Misschien later op de avond nog wat werken, als ze toch weer niet kon slapen. Het geklets met Houwaert had teveel tijd gekost en haar geduld was op. Geduld was een tekort aan energie.

Ze wreef met haar blote voet over de ribbels van het gaspedaal. Het rubber voelde prettig aan. De snelheid nam iets af en ze drukte het pedaal weer krachtig in. De wijzer van de snelheidsmeter schoof opnieuw naar honderdvijftig.

Toen rinkelde haar telefoon. De cijfers op het digitale autoklokje versprongen op hetzelfde moment. Half negen. Het was Hendricks. Ze nam op en verlaagde bij voorbaat het geluidsvolume van de telefoon.

‘Hoi. Ik bel je nog even. Jeroen is ziek.’

‘Ziek? Jeroen? Dat lijkt maar zo, Philip. Zo ziet hij er altijd uit. Alsof hij permanent misselijk is, altijd weer iets verkeerds heeft gegeten, een wormstekige appel, een bedorven haring, een…’

‘Heel leuk. Ik zal je observaties aan hem doorgeven. Nee, hij zou vanavond Bartels interviewen, je weet wel, Bartels, die natuurkundige. Of computervent, wat is het. En raad eens wáár die Bartels vanavond een lezing geeft, na afloop waarvan…‘

‘Nee hè.’

‘Ja, in Delft. En je hoeft hem alleen wat vragen te stellen na afloop van zijn lezing. Die intussen wel begonnen is. Was al afgesproken met Jeroen. Die belt me ook zojuist pas. Had ook niets voorbereid. Maar Bartels rekent er op.’

‘Waarom belt hij niet eerder? Is er dan echt helemaal niemand anders beschikbaar?’

‘Gon, ik dacht meteen aan jou. Ik weet dat je toch op weg naar Delft bent. Ben je er al bijna? Het hoeft geen diepte-interview te worden. En jij kunt dat wel aan, dacht ik zo. Qua niveau, Gon, qua… spontaniteit, qua… weergaloze flexibiliteit.’

‘Ja, ja. Die Bartels, die ken ik. Althans, ik zag ‘m een keer in een filmpje. Het is een ontzettend saaie zak. En ik heb geen idee waar die lezing over gaat. En het is halftien als ik er ben, dan zal het wel zo’n beetje afgelopen zijn.’

‘Doet er niet toe. Hij wacht wel, zo snel gaat dat allemaal niet. Ik stuur je wat info. Aankondiging in het universiteitsblaadje. Het is iets met quantumcomputers. Zoek anders later nog even op internet wat extra achtergrondinfo. Ben je er al bijna? Wacht. Let op. Komt-ie.’

Er klonk een piep en er verscheen een kadertje in het scherm van de telefoon. Bericht van Hendricks.

‘Heb je het? Ik hoorde duidelijk iets piepen. Of iemand, haha.’

‘Je weet dat ik me graag goed voorbereid.‘

Ze tikte op het scherm en het bericht opende.

‘Verdomme, dit zijn tien regels. Wat héb ik daaraan?’

‘Relax. Je redt je er wel uit. Wat zeg ik, je zult het heel goed doen. Het is toch wel een béétje jouw expertise?’

‘Totaal niet.’

‘Werk nou even mee.’

‘Je weet wat ik altijd eerst uitgebreid onderzoek doe. Ben ik een wetenschapsjournaliste? Hier weet ik niets van. Computers? Quantumcomputers?’

‘Je hebt toch een mondje om vragen te stellen? Maak er eventueel een mooi sfeerverslagje van. Eén kolommetje is wel genoeg. Het is voor de zaterdagbijlage.’

‘Jezus, Philip, sla niet zo’n idioot toontje aan. Nee, stil maar, ja, ja, je was sarcastisch.’

‘Luister. Het is iets heel nieuws. Fundamentele stap. Niemand weet er het fijne van.’

‘Beetje overdreven hè, niemand. Het gaat erom, wat ik er van weet. Maar oké, op zich is het wel interessant, natuurlijk. Alleen heb ik nu geen tijd meer om iets uit te zoeken.’

‘Je hoeft niet altijd álles uit te zoeken. Ga nou eerst maar met hem praten. Hij rekent er op. Later kun je het eventueel nog wel een beetje aanvullen. Ik zou maar opschieten.’

‘Ja, ja, oké. Ik ga wel. Ik bel je later.’

Ze beëindigde het gesprek. Op de een of andere wijze moest ze tenminste iets meer te weten komen. En dan maar zoveel mogelijk informatie uit Bartels peuteren. Het was vervelend als hij dadelijk zou merken dat ze van niets wist. Maar je kon tenslotte niet overal kennis van hebben. En als haar onwetendheid hem ergerde, zou ze verwijzen naar de krant, naar het uiterst late tijdstip waarop ze was ingeschakeld.

De regen was opgehouden. Ze liet het zijraam naar beneden schuiven. Met één hand verwijderde ze het elastiekje uit haar haar. Ze spreidde haar vingers, haalde snel haar hand achteloos een paar keer door het haar en schudde haar hoofd. Ze keek in de spiegel. Niemand te zien; de koplampen in de verte waren verdwenen. Ze draaide de spiegel en keek naar haar gezicht. Ze moest zich opmaken. De koele avondwind door het open raam deed haar haren wapperen in de luchtstroom; het natriumlicht kleurde het rood tot een vlekkerig oranje. Ze gaf nog iets meer gas.