Er kunnen veel motieven zijn om te reizen als niets of niemand je daartoe dwingt. Je kunt reizen uit innerlijke onrust, om te ontsnappen aan de verveling van het alledaagse, om andere mensen te ontmoeten, andere culturen te leren kennen, andere steden, andere landschappen. Je kunt reizen om eens lekker exotisch te eten en te drinken. Om te genieten van een ander, zonniger klimaat. Uit zucht naar avontuur, om nieuwe ervaringen op te doen, confrontaties aan te gaan. Om iets te leren, over de wereld om je heen en over jezelf. En natuurlijk kunnen je motieven ook een individuele mix zijn van dat alles.
Ik reis hier vooral uit nieuwsgierigheid en om te kijken. Kijken en zien, leren en weten – ervaren.
De weg van Granada naar de kust voert in zuidelijke richting, langs de westelijke voet van de Sierra Nevada, door de Lecrin vallei – een pasillo in het zuidelijkste deel van de Cordilleras Béticas: de Cordillera Penibética. Dit gebergte strekt zich uit langs de kust, in een grote boog van Cádiz naar Cartagena en Murcia, om zich verder onder zee naar de Balearen voort te zetten. De bergketens vormen geen doorlopende barrière, maar zijn hier en daar onderbroken; de Lecrin-vallei waar we nu doorheen rijden is een van de doorgangen. De hemel deze donderdagochtend is helder blauw; alleen boven de toppen van de Sierra Nevada drijven wat wolken.
Zeventien steden en dorpen liggen verspreid in de vallei, waaronder twee iets grotere stadjes, Dúrcal en Padul, die we nog voor elf uur passeren; maar we stoppen niet. Al van oudsher is dit een landbouwgebied waar citrusvruchten verbouwd worden, olijven, amandelen, druiven. Smeltwater van de Sierra Nevada zorgt voor de irrigatie. Een deel wordt opgevangen in het stuwmeer Embalse de Beznar, waarvan het water hoofdzakelijk wordt geleverd door de Izbor, een zijrivier van de Guadalfeo. Veel van de stuwmeren zijn aangelegd in de tijd van Franco, maar ook enkele van de oudste Europese dammen, al in gebruik sinds de tweede eeuw, liggen in Spanje. Er zijn zo’n twaalfhonderd stuwmeren, waarmee Spanje koploper in Europa is. Droogte is een terugkerend probleem; de woestijn rukt op. Maar hier niet.
Het is een uur of elf als we het punt passeren waar de twee rivieren samenvloeien. Na een sober ontbijt, bestaande uit twee cafés con leche in een cafetaría aan het Plaza Nueva in Granada, heb ik deze ochtend een lokale bus naar het busstation genomen om vervolgens om kwart over tien te vertrekken met de ALSA-bus naar Nerja. Granada vormde een onderbreking van mijn reis langs de kust, zoals Sevilla een alternatieve excursie was aan de Costa de la Luz. Ik luister met een half oor naar muziek en noteer af en toe wat in een notitieboekje.
Ik zie het landschap aan mij voorbij glijden: een continu routepanorama. Ik kijk. Ik zie. – Maar wat? De weg, dorpjes, bergen, water, bomen, het land. Terrassen op een helling, struikgewas, de vangrail, bruggen, het rode pannendak van een huis, een kleine klokkentoren in de verte. Blauwe hemel. En wat niet? Olijfbomen. Want ik weet niet precies hoe ze eruit zien – treurig stemmende constatering. Ze zíjn er wel, meen ik te weten, misschien heb ik ze wel gezien, maar dan niet bewust. De olijfboom, de olea sativa, de gecultiveerde vorm van de wilde olijfboom, de oleaster, sinds prehistorische tijden aanwezig in het Middellandse Zeegebied. In een brede kuststrook van 25 tot 250 kilometer.
Een eenzaam boompje met kleine witte bloesems in het struikgewas langs de weg valt me op. De blauwe reling van de brug, het turquoise van het water… In hoeverre begrijp ik dit landschap? Begrip, herkenning van een structuur, een patroon, verbetert de waarneming. Ik heb de wolken boven de toppen van de bergen bewust waargenomen, ik zag een afzonderlijk stapeltje van vier lensvormige wolkjes dicht boven elkaar, stratocumulus lenticularis, want ik weet waarom ze daar, in een verder onbewolkte hemel, hangen: vochtige lucht stijgt gedwongen op, koelt af en condenseert. Orografie.
Wat is zien? Het oog is geen camera: het legt geen beelden vast. Een volmaakt instrument is het overigens ook niet. Misschien is ‘zien’ het beste te omschrijven als verzamelnaam voor een serie processen die automatisch en onbewust verlopen. Met fysieke beperkingen, waarbij vanzelf structuren gevormd wordt in de data, op verschillende niveaus, in een complexe samenwerking van ogen, de visuele cortex en andere gebieden in de hersenen, mede geleid door aanwezige kennis, grotendeels onbewust bepaalde relevantie, identificaties van vormen, interpretaties van situaties.
En daaruit doemt tenslotte iets op, waarvan een deel bewaard blijft in het geheugen.
Kijken is de gerichte variant. Kijken naar… Ik kijk naar dit landschap: de bergen, de rivier, de gehuchten, de groene vlakte. Soms verandert het kijken weer in zien, soms verdwijnt het zien om plaats te maken voor mentale beelden of activiteiten. En soms kijk ik de andere kant op.
Ik moet de olijfboom leren herkennen.
Dat reizen per bus zijn charme heeft, ontdekte ik het afgelopen najaar in Dalmatië, waar geen treinen naar het zuidelijk deel rijden. Ook hier rijden geen treinen langs de kust en in Nerja is geen treinstation. Al te snel gaat het niet, de rit duurt twee uur, over een afstand van zo’n honderd kilometer, maar de interlokale bussen hier zijn redelijk comfortabel en je hoeft niet op de weg en het verkeer te letten. Duur is het ook niet en misschien is het wel relatief milieuvriendelijk. Hoewel deze bus niet erg vol zit.
Er wordt niet gestopt voordat bij Salobreña de kust bereikt is. Een nadeel is dan ook dat je niet even kunt stoppen om de flora langs de weg van nabij te bekijken, de geur van het land in te ademen, de wind te voelen op je huid… Alleen maar kijken.
Tegen half twaalf komt de Middellandse Zee in zicht. Costa Tropical, Salobreña. Witte huizen, smalle steile straatjes. Een korte stop, een bejaard Spaans echtpaar stapt in. Een half uurtje later het oude stadje Almuñécar, de eerste grote badplaats, met een geschiedenis die al zo’n drieduizend jaar geleden begon, in de tijd van de Feniciërs. Romeinse geschiedenis, Moorse geschiedenis, Spaanse geschiedenis. Dit is de provincie Málaga, comarca Axarquía.
De kustweg van Almuñecar naar Nerja ligt hoog boven de zee en leidt in westelijke richting, enkele malen door korte tunnels; hier en daar zijn waarschuwingsborden geplaatst voor zijwind. Het uitzicht is aardig. Witte huizen, met platte daken of rode pannendaken, liggen verspreid op de hellingen langs de weg; de afstand tot de zee is slechts een paar honderd meter. Iets verder naar het Noorden ligt de Autovia del Mediterráneo maar de bus volgt de kronkels van deze kustweg.
Het Estación de Autobuses de Nerja bestaat uit niet meer dan twee haltes aan weerszijden van de Avenida Pescia en een klein kaartverkooploket. Het is niet ver naar mijn hotel. Smalle straatjes met witte huizen, balkons met gevlochten smeedijzeren hekwerk. Het kleine hotel, in een van de straatjes in het oude centrum, is royaal voorzien van naamborden, op elk van de twee verdiepingen een bord boven de luifels en twee uithangborden aan de straat. Het heeft een fraai dakterras, vertelt de eigenares me, als we even later in de receptieruimte zitten. Ze haalt een plattegrond tevoorschijn en geeft daarop aan waar het restaurantje ligt dat ze aanbeveelt, waar de tapasbar zich bevindt die bijzonder goed is. Hoelang ik blijf? Ja, één dag, zoals besproken. Ik kan eventueel langer blijven, zegt ze. Morgen is het een officiële feestdag, de Día de Andalucía, de dag waarop in een referendum in 1980 besloten werd dat Andalucia een autonome regio werd. En deze avond is er ‘carnaval’, vertelt ze, ik moet opletten of de bussen de volgende dag een alternatieve dienstregeling hebben. Ze is enthousiast en spraakzaam. Ik vraag me af wat haar ‘carnaval’ betekent. Ze gaat me voor naar de eerste verdieping. De kamer is groot, goedkoop en heeft uitzicht op een kleine patio met bloemen.
Ik besluit naar het Balcon de Europa te lopen, om het veelgeroemde panorama te aanschouwen. Het is hier merkbaar warmer dan in Granada. Er wandelen relatief veel toeristen rond, constateer ik, Engels sprekend, Frans, Duits, Nederlands. En Spaans, waarschijnlijk. Er schijnt in deze omgeving een heel bataljon Britten te wonen. Een bord in een etalage vermeldt: Foodstore AndaLuz. De Hollandse bakker. Appelkoeken, roggebrood, kokosmelk, lees ik. Achter een tweede raam ligt drop uitgestald, pepermunt. Intussen wil ik wel iets eten, na mijn minieme ontbijt. De Hollandse bakker spreekt Engels spreekt met een duidelijk herkenbaar Nederlands accent. Proces van bewustwording. We wisselen wat Nederlandse woorden. Ik koop vier krentenbollen.
Buiten in de zon wandelend, bijtend in de eerste van de krentenbollen, die half bevroren blijkt te zijn, denk ik na over toerisme. Toerisme is verdacht. Een pejoratief. Natuurlijk ben ik zelf ook een toerist. Wat is een toerist? Iemand die eens ergens anders gaat kijken, buiten zijn gewone omgeving, niet al te lang en niet al te kort, wat er te zien is en daarbij soms door anderen georganiseerde min of meer gestandaardiseerde activiteiten gaat ontplooien. Om zich heen kijkend. Rubbernecking. Soms bereidt de toerist zich een beetje voor, door iets te lezen over de geschiedenis, de cultuur, de natuur van die alternatieve omgeving. Maar wat ziet de toerist? Landmarks.
De Grand Tour, zoals die populair was in vooral de achttiende en negentiende eeuw, maakte deel uit van de opvoeding en was tegelijk een ontsnapping aan de beperkingen van een gereguleerde samenleving. Toch lag de route ook min of meer vast, evenals de plaatsen die bezocht moesten worden. Het gemodelleerde perspectief daarbij was: de klassieke oudheid en de renaissance. Spanje maakte er geen deel van uit – dat werd pas later ontdekt door de Romantici.
Het lijkt niet bepaald aannemelijk dat opvoeding voor toeristen nog een rol speelt. Maar de escapistische component valt nog altijd eenvoudig waar te nemen. Wat willen de jeugdige Costa del Sol-gangers? Zon en een feestje. Zon is hier nagenoeg gegarandeerd, maar alleen zon en strand gaat vervelen en dus willen ze ’s avonds uitgaan, een bar bezoeken, een restaurant, een discotheek. Dat ze daarbij niet verder komen dan het strand en de nachtclubs van Torremolinos, stoort ze niet. De gepensioneerden overwinteren ook in grote getale aan de Spaanse kusten. Reizen doen ze waarschijnlijk verder niet; je ziet ze over de boulevards schuifelen, op de terrassen, in de restaurants.
En dan de reiziger. Dat is veeleer een amelioratief. Wat wil de reiziger? Als we de strikt letterlijke en neutrale betekenis even laten voor wat hij is, zouden we de reiziger in diverse opzichten kunnen onderscheiden van de toerist. Hij is in beweging, steeds op weg en misschien zelfs op zoek naar een vorm van zelfontplooiing. Zijn innerlijk is ook in beweging, hij gaat een diepere relatie aan met de omgeving, hij laat het niet bij oppervlakkig kijken alleen.
En ik? Kijken, lopen en een beetje nadenken. Nieuwsgierigheid bevredigen, ervaring uitbreiden. Ik volg niemand. Mijn route: de kust. Met daarbij af en toe een uitstapje naar het binnenland. Over langere afstanden laat ik mij vervoeren. Ik verblijf in hotels. De Mediterrane zon is prettig, maar daarvoor kom ik niet.