De Oceaan (fragment 4)

19

Dat kreng. Alles met voorbedachten rade. Wat weet ze? Wat heeft die klootzak gezegd. Haar aantekeningen aan flarden scheuren. Vertrappen. Spugen. Aan de haren trekken, aan de haren door de kamer slepen. Wat nu? Kalm blijven. Schade beperken. Als iedereen het weet is er geen houden meer aan. Voorbeeld stellen. Kalm. Ze moet het niet publiceren. Doet ze toch. Doet ze natuurlijk toch. Eigenwijs kreng. Toneelstuk opgevoerd. Compleet toneelstuk. Wat weet ze?

Hij bestelde een tweede wodka en vroeg om ijs. De barman werkte met een tang twee blokjes ijs in het glas. Hij schudde het glas, de wodka begon aan een rondgang in het glas.

Turbulentie. Wodkastromingen. IJsbergen. Wat weet ze, wat weet ze. Er is nog niets definitief. Niets te bewijzen. Of toch? Wat levert dat onderzoek op? Ze zullen alles ontdekken. Ze gaan de promovendi ondervragen. En daarna? Wat daarna? We begrijpen het niet. We begrijpen het niet zo goed. Nieuwe opdracht. Afleiden. Die prints. Angst. Snel gereageerd. Doeltreffend. Is alles weg? Flarden van gesprekken. Wat heb ik gedaan? Ik weet het niet meer. Het is me overkomen. Een ramp. Er is me een ramp overkomen.

Hij pakte zijn glas. Zijn vingers trilden. Rondom hem was het stil. Hij zette het glas voorzichtig weer op het tafeltje, zonder een slok te nemen.

Wat doe ik hier? Vertrekken, haar laten stikken, wegrijden. Gewoon wegrijden. Zonder nog iets te zeggen.

Hij pakte zijn glas opnieuw, nam een slok, keek om zich heen. Het was rustig in de bar. De barkeeper draaide aan de knoppen van de muziekinstallatie. Aan het andere eind van de bar zat een man in pak, een zakenman, vermoedelijk; een jong stel zat op de barkrukken naast hem; ze schenen bij elkaar te horen of waren in gesprek geraakt. Af en toe klonk het hoge gelach van het meisje op.

Verder rijden, nooit meer terugkomen. Spoorloos verdwijnen. Aan het strand van een onbewoond eiland. Met haar weggaan. Samen. In de zon. Tropische zon. Diepzeeduiken. Koraalriffen. Nergens over nadenken. Nergens meer over nadenken.

Zijn hand sloot om de contactsleutel in zijn broekzak.

En dan. Wat weet ze. Ik moet precies bepalen wat ze weet en wat ze wil. En dan een plan verzinnen. Een aanpak, een strategie. Waar wil ik uitkomen? Of ze laat alle ellende weg of ik laat het haar opschrijven. Zodanig, dat het nog mee valt. Wat is meevallen? Gewoon wegrijden. Opgeven. Val dood. Allemaal. Nee. Misschien ontdekken ze niets. Misschien zijn ze met iets anders bezig. Realistisch blijven. Het is al geconstateerd. Ze hebben het al ontdekt. Ze. Wie? Doet het er toe? Eerst die meid. Misschien leest niemand het. Nee. Iedereen zal erover beginnen te schrijven. Napraters. Overschrijvers. Had ik maar… Kalm blijven. Plan bedenken. Rustig.

Hij dronk zijn glas leeg. De barman, oplettend, stond op. Hij bestelde een jus d’orange.

Wat ze weet bepalen. Teveel. Het is altijd teveel. Gewoon vragen. Wat weet je, Gonda? Zoals ze daar lag. Gonda. In haar mantelpakje, rok gekreukeld. Bloes gekreukeld. De witte kraakheldere bloes. Glad gestreken. Gekreukeld. Vijfentwintig, uit op de scoop van haar nog groene carrière. Wat weet je nu precies? En dan? Afzwakken, dwaalspoor bedenken, nu, eerst alles op een rijtje.

Hij stond op, schoof het glas jus d’orange van zich af en liep naar de hal. Wachtend voor de lift, keek hij om zich heen. Achter de balie stond de receptioniste te telefoneren. Ze legde de telefoon neer en glimlachte naar hem. Hij knikte en keek naar de verspringende lichtjes die de locatie van de lift aangaven. Het verspringen hield op; de lift bleef hangen op de derde verdieping. Hij wachtte ongeduldig, maar het duurde lang. Hij keek om naar de receptioniste, die bezig was een nieuw telefoongesprek te voeren; ze stond met haar rug naar hem toe. Zijn oog viel op een verlicht bordje: de trap. Snel deed hij een paar stappen naar de deur van het trappenhuis, opende de deur en sloot hem zacht achter zich. Een kale, betonnen trap leidde omhoog. Hij haastte zich de trap op en kwam hijgend boven. Hij bleef even staan om op adem te komen en haalde de sleutelkaart door de gleuf.

Ze lag op haar bed, de handen onder het hoofd. Ze draaide haar hoofd en keek naar hem. Ze zei niets. Buiten klonk het ruisen van de branding, straatgeluiden. Hij bleef staan bij de tussendeur.

‘Lekker gewandeld?’

‘Waar gaat het je nu precies om?’

‘Om alles wat ik gezegd heb.’

‘Ja, intussen weet ik niet meer zo goed wat alles is.’

‘Twee invalshoeken.’

‘Vind je dat nu zelf nog geloofwaardig?’

‘Het is misschien moeilijk te geloven, maar het is heus niet alleen om… dát.’

‘En wat wil je dan met dát? Is het je bedoeling om een oordeel te geven? Een veroordeling?’

‘Ik ben niet echt geïnteresseerd in de ethische aspecten.’

‘Alles mag?’

‘Blijkbaar toch niet.’

De vitrages bolden op; een zuchtje wind kwam van zee. Hij liep naar het raam. Beneden de kamer was het terras intussen verlaten. Hij kon het ruisen van de branding hier horen, af en toe stemmen van late wandelaars op de boulevard.

Uitzoeken wat ze wil. Haar plan. Heeft ze niet. Of toch? Wat is haar plan? Of ze het wil veranderen. Wat wil ze eigenlijk? Wat wil je Gonda? Wat wil je dan?

Hij liep naar zijn bed en ging zitten.

‘Maar wat wil je dan precies?’

‘Ik denk dat de wetenschap zo ingewikkeld is geworden…’

‘Hou toch op. Wat wil je nu?’

‘Je moet niet denken dat ik dat maar verzonnen heb. Daarom was ik toch bij dat congres? Dat interesseert me echt.’

Hij gromde iets onverstaanbaars, bukte en begon de veters van zijn schoenen los te knopen.

‘Laat ik het… even aannemen. Maar je hebt toch wel iets weggelaten, in je verhaal.’

‘Dat was de ene kant van de zaak. Dat heb ik je meteen verteld. De andere kant was jij. Dat heb ik toch ook gezegd?’

‘Ja, was er niet ook nog een andere invalshoek?’

‘Dat zeg ik en dat zei ik.’

Hij stond op en liep naar het raam. Hij wierp een snelle blik naar buiten en draaide zich toen om.

 

De Oceaan (fragment 3)

 

18

Gonda haalde de voicerecorder van onder het hoofdkussen te voorschijn om de opnamen opnieuw af te spelen. Ze wist precies wat hij gezegd had, daar op de boulevard. En daarvoor: kaarten, mama, zijn jeugd – psychologie. Ze beluisterde een ander fragment.

Het gezoem van de lift klonk, vaag hoorde ze het geluid ergens een paar verdiepingen lager. Het nam in sterkte toe, de bel klonk, ze hoorde de deur openschuiven. Voetstappen op de gang. Ze drukte haastig op de stoptoets, wachtte, luisterde en schoof de voicerecorder snel weer onder het kussen.

De deur ging open. Van Loon kwam de kamer binnen; een windvlaag trok door de kamer, toen viel de deur hard in het slot. Ze lag op haar rug, de handen gevouwen onder haar hoofd, haar enkels gekruist. Hij bleef staan in de deuropening naar het halletje.

‘We moeten praten.’

Hij had zijn das afgedaan, het blauwe puntje stak nog net uit een zak van zijn colbert. De bovenste knoopjes van zijn overhemd waren open; hij zag er moe uit.

‘Goed.’

Hij keek om zich heen alsof hij een stoel zocht om in neer te vallen; maar er was alleen het exemplaar aan het minuscule bureautje naast haar, waarop haar tas stond. Hij ging zitten op het tweede bed en draaide zich naar haar toe. Zweeg.

‘Praat dan. Jij werd kwaad. Jij liep opeens zomaar weg.’

Hij staarde haar aan.

‘Wat heeft de Vries gezegd?’

Er kwam niet direct een antwoord. Hij zag hoe ze naar hem keek en toen haar blik afwendde.

‘Nou? Ik wil dat toch wel graag precies weten.’

Ze keek hem niet aan. Het bleef stil. Haar schoenen stonden naast haar bed, aan het voeteinde, netjes naast elkaar; het jasje hing aan een kleerhanger in de verder lege kast waarvan de deur open geschoven stond. Ze had haar koffertje en de laptoptas op een bagagerek gezet, naast de deur naar het halletje. Beiden waren gesloten.

Ze zuchtte.

‘Dat hij je kende. Delft. De universiteit.’

‘En verder?’

‘Ja… hij bleef wat in het vage. Er scheen iets…’

‘Wat?’

‘Iets mis te zijn.’

‘Iets mis.’

‘Ja.’

‘Waarmee?’

‘Met dat artikel.’

‘Welk artikel?’

‘Dat laatste artikel van jou.’

‘Heb je niet gevraagd wát?’

‘Natuurlijk. Maar hij wist het ook niet precies.’

‘En wat dacht je toen?’

‘Ik was geïnteresseerd, natuurlijk. En ik vroeg hem of dat vaker voorkwam. Hoe erg dat was.’

‘Vrij stomme vragen, moet ik zeggen.’

Gonda zei niets.

‘En? Hoe erg was het? Volgens hem?’

‘Dat zei hij niet.’

‘En verder?’

‘Het was voor zover hij wist nog nooit eerder voorgekomen.’

‘En wat dacht jij toen?’

‘Hij was een beetje raar, vond ik. Hij maakte niet zo’n sympathieke indruk op me.’

‘O, niet? Dat valt dan al weer mee. En wat dacht jij toen?’

‘Ik dacht, dit is iets. Hier moet ik iets mee doen.’

‘En toen besloot je mij te benaderen met een smoes?’

‘Het was geen smoes. Ik was bang dat je anders niet zou komen.’

‘Je had me ook gewoon eerlijk alles kunnen vertellen.’

‘Was je dan gekomen?’

‘Weet ik niet. Misschien niet.’

‘Daarom.’

Van Loon stond op en liep naar het raam.

‘Heb jij dat artikel zélf eigenlijk gezien? Weet je waar het over gaat?’

‘Ja, ik heb wel gekeken op internet. Maar ik snapte er niet veel van. Niets, eigenlijk. Ik hoop dat jij…’

Van Loon deed een stap in haar richting, naar het voeteinde van haar bed.

‘Zal ik je vertellen wat ik ervan vind? Ik vind het allemaal ongelooflijk achterbaks. En… triest. Heel triest. En naïef. Zo werkt dat toch niet? Het is niet ethisch. Je had het moeten zeggen. Er bestaat toch zoiets als een journalistieke moraal? En op een gegeven moment had je het toch moeten aansnijden, deze… kwestie. En wat dacht je dan, dat mijn reactie zou zijn?’

‘Weet ik niet. Dat kon ik toch niet voorspellen? Ik heb niet echt een plan, zie je. Ik dacht… als ik eerst maar… Ik wilde je eerst spreken, om te kijken wat voor soort iemand je was. Bent. Dat… die invalshoek, de groei van de wetenschap, dat interesseert me ook echt hoor.’

‘Ja, ja. Ongetwijfeld.’

‘Wat moet ik nu zeggen? Sorry. Ja, sorry. Nu ik je ken, beter ken, ja, ik vind je aardig. Ja. Sorry, het was stom.’

Hij keek haar aan. Schudde zijn hoofd.

‘Dit is echt al te makkelijk.’

Ze gaf geen antwoord, maar bleef hem aankijken.

Hij zweeg en keek naar haar. Haar bloes gekreukeld, het bovenste knoopje nu geopend, haar panty’s wat verdraaid bij haar knieën, lag ze op het bed. Het bleef stil. Hij liep om zijn bed heen en ging weer op de rand zitten. Hij zag hoe ze naar hem keek. Hij ging liggen en vouwde zijn handen onder zijn hoofd. Buiten toeterde een auto op de boulevard. Een lichtbundel gleed over het plafond; het geluid van een automotor stierf weg. Opnieuw was het stil. Hij schoof zijn schoenen uit; met een plof vielen ze op de grond aan het voeteinde van het bed.

Gonda kwam overeind en legde haar kussen recht. Hij wendde zijn blik af.

‘Misschien…’

Hij bleef naar het plafond kijken. In het glas van de plafonniere bewogen twee muggen.

‘Rombert, luister je? Misschien kan ik het toch enigszins goed maken.’

‘O ja?’

‘Ja.’

‘Je meent het.’

‘Jij kunt je verhaal ook vertellen, toch? Dat zal ik dan precies zo opschrijven. Ik laat je alles lezen. Voordat ik het publiceer. Jouw kant van het verhaal. Jouw perceptie.’

Hij reageerde niet.

‘Is dat een idee?’

‘Dit klinkt als een soort juridische procedure. Redelijk. Evenwichtig. Heel redelijk. Enorm evenwichtig.’

Ze zweeg.

Van Loon stond op. Hij liep om de bedden heen naar het raam. Ze keek hoe hij daar stond, met zijn rug naar haar toe. Het bleef lange tijd stil. Tenslotte draaide hij zich om en keek haar aan. Ze lag nog steeds in dezelfde houding op het bed.

‘Ik moet hier over nadenken.’

‘Ja.’

‘Ik ga een eindje wandelen.’

‘Goed.’

 

De Oceaan (fragment 2)

 

15

De boulevard verbreedde zich tot een plein. Hier was het iets drukker; wandelende toeristen, flanerende stelletjes, een enkel kind. Bij de balustrade, aan de rand van het plein, zag hij een man en een vrouw; dicht tegen elkaar aan, de handen op de balustrade, keken ze uit over zee. De zon wierp, in het verlengde van de boulevard, een baan van glinsterend licht over het water; hij zette zijn zonnebril weer op. Aan de horizon zag hij een schip in zuidelijke richting varen. Achter het plein was het strand breder. Links stekte een gebogen wand van witte kalksteen en verlichte ramen zich uit.

‘Dit is het Kursaal.’

Ze draaide zich om en keek.

‘Kursaal?’

‘Casino, Kursaal. Wil je een gokje wagen?’

‘Dat laat mijn bescheiden financiële positie niet toe.’

Hij zweeg. Ze gaf een rukje aan zijn arm.

‘Laten we nu eindelijk eens een restaurantje zoeken.’

‘Kom mee, dan.’

Ze wandelden rond het casino. Aan de andere zijde van het plein liep de boulevard verder, langs een reeks cafeetjes, brasserieën, terrassen. Bij het laatste café bleef hij staan.

‘Is dit wat?’

‘Nee.’

‘Teruglopen dan?’

‘Dat was het ook niet, daar.’

‘Laten we hier maar eens kijken.’

Hij haakte zijn arm uit haar arm en sloeg het straatje in, dat naast het laatste café richting centrum leidde.

‘Het moet wel met uitzicht op zee zijn.’

‘Ja, ja.’

‘En ik wil vis op het menu. Of een zeefruitsalade! Garnalen, mosselen, krab. Of oesters. Een specialiteit… iets dat typisch is voor deze streek.’

‘Inktvis?’

‘Grapjas.’

Hij sloeg nogmaals een zijstraat in, bleef staan en keek om.  Ze haalde hem weer in en gaf hem opnieuw een arm. De straat liep evenwijdig aan de boulevard. Winkeltjes, restaurants, boetiekjes volgden elkaar op. Gearmd liepen ze een paar honderd meter. Voor de etalage van een boetiekje bleef ze opeens staan.

‘Kijk!’

Hij keek. In de etalageruit zag hij haar weerspiegeld: de vage contouren van haar lichaam, een beweging van haar uitgestrekte arm. Daarachter etalagepoppen, kleding die uitgestald lag op een ondergrond van blauwe stof. Ze wees naar een van de etalagepoppen.

‘Kijk, dat… die… muts!’

‘Die pop of die pet?’

‘Wacht hier.’

Ze verdween in het winkeltje, dat nog geopend was. Hij keek op zijn horloge. Het was bijna half negen.

Wat doe ik hier? Wat wil ze? Wat moet ik vertellen? Schrijft niets op. Off the record. Schrijft niets op. Maakt geen aantekeningen. Ik vertel ook niets. Geen slapende honden wakker maken. Congres. Nog even over dat congres. Wat deed je daar? Connecties. Onervaren. Waar ging het over? Heeft ze dat verteld? Nee. Wie was het nu? Journalist? Als ik het niet vertel, komt ze later in een rare situatie. Misschien. Niet mijn probleem. Ik heb mijn eigen problemen. Toch vertellen. Wat maakt het uit. Nee, het maakt me moe. Misselijk. Ziek. Wat doen we hier? Wat wil ze? Wat wil ik?

De straatverlichting ging aan. Hij keek omhoog; de hemel was nog licht. Opeens verscheen ze weer in de deuropening van het boetiekje. Ze kwam vlak voor hem staan. Hij lachte.

‘Aha. Dat is snel. Is het nu een pet of een muts?’

‘Het is een damescap in ballonvorm, meneer. Je mag het ook een pet noemen, want het heeft dit.’

Ze tikte tegen de klep, tilde die iets op en schoof het hoofddeksel wat naar achteren.

‘Leuk.’

‘Hij is van wol. Een mix van wol. Heel zacht en behaaglijk. Voel maar.’

Ze nam de cap af, haalde een hand door haar haren en hield hem de cap voor.

Hij voelde.

‘Ja, aangenaam.’

Ze zette de cap weer op, verschoof hem, zodat hij enigszins scheef op haar hoofd stond. Vanonder de klep keken haar ogen hem onderzoekend aan.

‘Modieus. Staat je goed.’

‘Dank je.’

Ze draaide haar bovenlichaam een halve slag, streek aan een zijde het haar achter een oor, plaatste die hand vervolgens in de zij en schoof met de andere hand de pet nog iets schever op haar blonde haren. Ze boog één been licht en plaatste de punt van haar pump op de kasseien.

‘Heel verleidelijk. Je kunt zó in een tijdschrift.’

Ze glimlachte.

‘Ik beperk me maar tot het woord. En ik ben geen modepopje. Heb jij eigenlijk ook geen trek?’

‘Laten we nog een klein eindje verder lopen.’

Ze liepen verder.

‘Wacht! Misschien dáár?’

Ze wees naar een uithangbord, een tiental meters verder in de straat.

Hotel-restaurant. Gastronomie met uitzicht op zee. Gastronomie vue sur mer.

Dit is een droom. Een absurde droom. Ze is wel aardig. Naïef. Aandoenlijk. Gewoon doorgaan maar. Wat anders? Dit is een droom. Wakker worden. Ze is aardig. Lief. Onschuldig. Absurde droom. Boze droom. Nachtmerrie. Boze droom. Hallucinatie. Schone droom. Natte droom. Wat wil ze. Laat haar maar. Laat haar maar schuiven. Weet wat ze wil. Of toch niet. Waar wil ze nu heen? Wat wil ze van me? Wat weet ze? Niets. Ontspan je.

Direct achter de toegangsdeur bevond zich een grote ruimte met links een receptiebalie, waarachter een meisje een tijdschrift aan het lezen was. Aan de tegenoverliggende zijde was de ingang naar het restaurant. Ze liep meteen door. Hij knikte naar het meisje en liep achter haar aan.

Een lange, smalle gang leidde naar een zaal die het beloofde uitzicht bood: aan een van de zijden grensde de zaal aan een plein, waar zich een terras bevond, overdekt met puntvormige luifels. Achter het plein was de boulevard zichtbaar; daarachter glansde de zee in het laatste daglicht.

Het was er niet druk. Hij liep achter haar aan, naar een tafel aan de zeezijde, in een hoek. Witte, gazen gordijnen hingen boven het hoogste deel van de ramen; op het terras was niemand te zien. Hij keek naar haar; ze nam de cap af, legde hem naast zich op tafel en keek om zich heen.

Een ober bracht twee menukaarten. Hij bestudeerde het menu.

‘Wachtbordje?’

‘Dat is het voorgerecht zeker.’

Ze draaide het menu om en bekeek de achterkant.

‘We hadden eerst buiten het menu moeten bekijken.’

‘Je wilde uitzicht op zee. Voilá!’

 

De Oceaan (fragment 1)

 

3

Die vrouw. Ambitieus. Intelligent. Net als ik. Analytische geest. Onderzoeksjournaliste. Reportage. Artikel. Belangstelling voor mijn opvatting. Veel vragen. Wat voor vragen. Context. Misschien had ik artikelen moeten opzoeken. Haar artikelen. Maar ik vond verder niets. Beter zoeken. Misschien is er verder niets. Referenties vragen. Heeft ze niet, misschien. Begint net. Hoe dit aan te pakken? Ze is onzeker. Precies wat ik dacht. Jong. Naïef. Benieuwd of ze er uitkomt, met die context. Groei. Exponentiële groei. Explosieve groei. Nog niet over nagedacht. Niet voorbereid. Vaag? Vaagheid biedt ruimte.

Hij boog voorover, pakte de cappuccino en nam een slok; hij liet zich achterover zakken in zijn stoel.

‘Misschien kun je er iets meer over vertellen, Gonda?’

‘Waarover?’

‘Over die context, die achtergrond. Wat je al bedacht hebt. Wat precies je bedoeling is. Om de gedachten te bepalen. Misschien kan ik daar op inhaken. Om een begin te maken.’

Ze duwde met het puntje van haar wijsvinger tegen de brug van haar bril. Haar blik dwaalde over het plein voor het café; hij dronk van zijn cappuccino en wachtte.

Context? Wil mij als voorbeeld. Willekeurige wetenschapper. Centraal staan. Mooie track-record. Is het de bedoeling dat ik haar help? Illustratie? Bron? Voorbeeld van wat? Wat denkt ze? Waar wil ze heen? Wat weet ze? Niets. Invalshoek. Uitbreiding van de wetenschap. Vakgebieden. Specialist. Gescheiden disciplines. Specialist op de vierkante centimeter. Kubieke centimeter. Water. Systemen. Globale, theoretische systemen. Benadering. Specifieke benadering. Noodzakelijk specialisme.

Hij volgde haar blik: de kiosk op het plein, ingericht als bar, alle barkrukken ervoor bezet, het overvolle terras ernaast; de bomen, de banken rond het plein, andere terrassen aan de randen; een fietser bewoog diagonaal over het plein en verdween om een hoek. Hij keek weer naar haar.

Dat lachje. Film. Dat scheve lachje. Die actrice. Naam? Gaat niet lukken. Naam? Laat maar. Ze kijkt maar ziet niets. Denkt na. Mantelpakje. Lijkt meer op een advocate. Officier van justitie. Rechtenstudente. Jong. Naïef. Intelligent. Wat te zeggen? Wat niet? Achtergrond. Vertel er iets over. Bedenk iets. Verzin iets. Of niet. Laat haar maar praten.

Ze keek op en knikte.

‘Ja, goed… Kijk… Ik heb mij een beetje verdiept in… Ik probeer een visie op wetenschap te ontwikkelen. De maatschappelijke implicaties, maar ook de eh… achtergrond. De filosofische achtergrond, de ontwikkeling. Van de wetenschap als geheel. En dan ook met name toch de sociale aspecten. Het wetenschappelijk bedrijf. Het… Ik heb een specialisatie nodig. Daarmee kan ik mij onderscheiden. ’

Hij knikte.

‘Aha. En ik dien als voorbeeld, als illustratie? En die context moet natuurlijk iets verklaren. Van wat ik doe. En waarom. Hoe. In de dagelijkse praktijk. En in het algemeen. En dat ga je dan inbedden in een populair overzicht van de huidige stand van zaken.’

‘Het hoeft niet per se populair te zijn.’

‘Hoe ziet die ontwikkeling er dan volgens jou uit? In grote lijnen? Wat zijn de gevolgen? Heb je daar al wat ideeën over?’

Ze boog opzij en graaide in haar handtas. Er kwam een notitieboekje tevoorschijn. Het was in zwart kunstleer gebonden. Een pen was er met de clip aan bevestigd. Ze nam de pen, sloeg het boekje open, bladerde even en keek hem aan.

‘Er is denk ik een kloof ontstaan. Tussen de leek en de wetenschapper. Kan de leek de wetenschapper nog wel begrijpen? En als hij het niet begrijpt, wat zijn dan de gevolgen voor het gezag van de wetenschap? En als de wetenschappelijke kennis zo gegroeid is, sinds… dan… wie kan dat allemaal nog overzien? Wat betekent dat? Daarover zou ik dus jouw mening willen horen.’

Hij glimlachte.

‘Dus het is de bedoeling dat ik daarover iets vertel. En je wilt mij als voorbeeld? Als praktijkgeval?’

Ze legde het notitieboekje op de tafel en glimlachte.

‘Praktijkgeval klinkt nogal onpersoonlijk. Maar inderdaad, ik hoop dat jij me jouw visie kunt geven op de ontwikkeling van de wetenschap. Als bedrijf, zeg maar, als instituut. En ook in… algemene zin. En aan de andere kant… Hoe dat effect heeft, in de dagelijkse praktijk. Wat dreef jou… Wat motiveert jou? Ik bedoel, in het algemeen, als man van de wetenschap. Wat wil je bereiken? Als mens? Emotioneel? Waarom…’

‘Niet alles tegelijk…’

Ze zette haar bril recht.

‘Nee, nee, natuurlijk niet. Goed. Laten we hier beginnen dan. Ik heb je cv gezien. Veel publicaties, een hele lijst, zag ik. Dat noem ik de buitenkant. Nu de binnenkant. Wacht.’

Ze pakte het boekje weer van tafel en begon opnieuw te bladeren. Hij lepelde een restantje cappuccinoschuim uit de kop en zette de kop terug op de tafel.

Binnenkant, buitenkant. Van mij dan toch. Wat gaat ze nu doen? Gaat me iets laten zien. Vragen. Vertellen. Eén, ik. Twee, de wetenschap. Het wetenschappelijk bedrijf. Als instituut. Maatschappelijk bedrijf. Dat is niet echt iets waar je veel mee bezig bent, Gonda. Je probeert je werk te doen. Goed te doen. Hoe dat in het grote geheel past, daar ben je niet zo mee bezig. Wel interessant om over na te denken. Ze heeft niet echt een idee. Universiteit, activiteiten als hoogleraar, maatschappelijk belang, subsidies.

Ze legde het notitieboekje terug op de tafel.

‘Waarom ging je studeren? Wat trok je aan in de wetenschap?’

‘Is dat niet een beetje ouderwets? Een notitieboekje?’

Ze zette haar bril af, glimlachte en wees met een pootje naar hem.

‘En waarom oceanografie?’

‘Tsja… Omdat ik het interessant vond.’

‘Vond je dat al vroeg? Hoe oud was je, toen je…’

‘Moet ik het hebben over mijn jeugd? Mijn vader? Het ouderlijk huis? Vroege invloeden?’

Ze lachte.

‘Als dat relevant is. Wie weet wat dat verklaart? Of je moeder. Vergeet je moeder niet.’

Ze zette haar bril weer op.

‘Nee, serieus, ik maak maar een grapje, ik bedoel natuurlijk, alleen als je denkt dat het relevant is.’

‘Wat is relevant? Waar zal ik beginnen?’

Beginnen. Wanneer begint iets? Wanneer eindigt iets? Hoe?… Hoe eindigt iets? Andere kant op. Ruime opening. Geeft mij de ruimte. Andere kant op. Wat wil ze weten? Mijn moeder? Context? Haar tweede invalshoek? Motivatie. Beginnen. Jeugd.