Aan de Grens

Na een parkje gepasseerd te zijn, loop ik toch maar een stukje terug en ga het park in, over het pad aan de linkeroever van de Estero. Er staat niet veel water in en langs het water liggen drooggevallen oeverstroken. De afstand tot de Guadiana en daarmee tot de oceaan is klein en er treedt hier getijdewerking op. Aan de overzijde, onder een helblauwe hemel met slechts enkele wolkjes, een aaneengesloten rij van witte huizen, de kozijnen en balkons in opgewekte pastelkleuren geverfd.

Estero de la Rivera

De Guadiana is hier honderden meters breed. Een terras bij de samenloop van Estero de la Rivera en Guadiana, voorzien van helder blauw geverfde reling, een eenvoudige lantaarnpaal en twee verwaaide palmen, biedt een goede plaats voor uitzicht op de rivier en de overkant, waar zich de contouren van een Portugees stadje aftekenen: Vila Real de Santo António.

Rechts, aan de noordkant, in de verte, verbindt een fraaie, grote kabelbrug de twee oevers tussen Spanje en Portugal over een afstand van enkele honderden meters: El Puente Internacional del Guadiana, de internationale Guadiana-brug.

Terras aan de samenloop

Het waait hier enorm hard. Windkracht zes of zeven, schat ik. Eén scheepje drijft er op de rivier, de zeilen gestreken, een paar honderd meter in de richting van de monding. Een kilometer of vier, vijf stroomafwaarts mondt de Guadiana uit in de Golf van Cádiz. Daar bevindt zich ook een heel complex van barrière-eilanden, gescheiden door geulen, zoutmoerassen en daar ligt ook Isla Canela, met duinen, brede zandstranden en eveneens moerassige delen.

Ondanks de harde wind ziet het wateroppervlak er vrij kalm uit. Aan de Portugese overzijde bevindt zich het Reserva Natural do Sapal de Castro Marim e Vila Real de Santo António – een natuurreservaat van wetlands, rijk aan vogels – ooievaars, flamingo’s -, vis en schaaldieren. Er wordt ook nog altijd zout gewonnen.

Guadiana

Ik kijk uit over de rivier. Langzaam komt het zeilscheepje deze kant op. Voor mij glijden slagschaduwen van de bewolking over het water; maar het scheepje drijft nog juist in de zon. Aan de overkant ligt Vila Real de Santo António ook in de zon. Heel langzaam glijden de schaduwen nu weg. Ik kijk omhoog naar de bewolking, veel wolken zijn het niet, en dan kijk ik weer naar de rivier. Zonlicht glinstert nu overal op het water, sprankelend en glinsterend. Costa de la Luz-licht. Even bespeur ik bij mijzelf een zweem van melancholie, een vleugje besef van de tijdelijkheid van alles. Daarheen varen, helemaal de rivier af en langs de kust en dan de wijde oceaan op. Altijd blijven varen, altijd blijven reizen. Eeuwig leven.

Het panorama van Nerja 2

Het is eind februari, dus niet al te druk. Wandelend door de smalle straatjes, deels voetgangersgebied, deels eenrichtingsverkeer, met cafés, restaurantjes en winkeltjes, waar het aanbod vooral lijkt aangepast aan de wensen van de toerist, kom ik uit bij het Plaza Cavana. Een tapasbar, een bankfiliaal, een makelaarskantoor, terrasjes. Diagonaal gelegd patroon van rode, witte, grijze en groene tegels. Bomen, bankjes. Aan dit uiteinde van het plein bevindt zich de Iglesia El Savador, een wit Barok kerkje uit de zeventiende eeuw met een kleine klokkentoren. Aardig tegeltableau in blauw en geel boven de ingang, de kleuren trekken de aandacht. Ik vraag me af wat het precies voorstelt. Jezusfiguur denkelijk, omringd door vijf volgelingen. Twee mannen naast hem – Petrus en Paulus? Een man en twee vrouwen onder op de voorgrond lijken te leunen tegen een rots. Op de achtergrond lijkt de zee te zien, blauwe cumuluswolkjes erboven; het geel suggereert strand, maar Jezus en de twee hem flankerende mannen zweven ervoor, op witte wolkjes. Ervoor, erboven… Falend perspectief, falend referentiekader.

Een toeristisch treintje staat stil achter een auto die de smalle doorgang belemmerd. Getoeter, geroep. Aan het andere uiteinde van het plein zie ik een kleine galerij waarachter de kust zichtbaar is.

Nerja 2 1

Ik wandel het plein over. En daar, rechts aan het andere uiteinde, strekt het Plaza de Balcón de Europa zich uit. Een rechthoek, zo’n tachtig meter lang misschien, uitmondend in het cirkelvormige balkon zelf; het geheel heeft ongeveer de vorm van een flessenopener. Een brede middenbaan, belegd met dezelfde rode, groene, witte en grijze tegels, nu in lijnen  parallel aan de zijden van het plein, omzoomd door palmen in rechthoekige perken; bankjes en lantaarnpalen.

Het uitzicht is inderdaad fraai. Links, in oostelijke richting, de baaien en kliffen van Maro-Cerro Gordo, waar de uitlopers van de bergen steil in de zee uitmonden. Het natuurpark de Sierras de Tejeda, Almijara y Alhama stekt zich hier uit van Nerja tot La Herradura, zo’n tien kilometer verder naar het oosten; het is een speciaal beschermd gebied met interessante geologische formaties en een rijke biodiversiteit. Beneden mij ligt een klein strand in de inham, het Playa Calahonda, dat al snel eindigt in rotsblokken en begrensd wordt door een steile wand waarboven de witte huizen van Nerja, aan de rand van de kliffen. Op het kaartje van de receptioniste lijkt het allemaal één groot strand, maar een lange wandeling langs het water zit er niet in. Rechts is de kust lager en minder steil; beneden het kleine zandstrand Playa El Salón, daarachter een tweede strand in een inham en een lage kaap.

Nerja 2 2

Een jongetje draait aan een van de opgestelde telescopen, maar driehonderdzestig graden draaien lukt niet. Een vrouw met een baby neemt schrijlings plaats op een van de twee roestige kanonnen en laat zich glimlachend fotograferen door haar  vermoedelijke echtgenoot, de vermeende vader. Twee jongetjes op skateboarden testen onvermoeibaar hun vaardigheden in sprongen vanaf de twee gestapelde marmeren schijven, de bovenste iets kleiner dan de onderste, op de plek waar het gat van de flessenopener zich had kunnen bevinden.

Een paar meter verder staat een standbeeld van koning Alfonso XII, die hier op 12 januari 1885 een bezoek bracht en de naam Balcón de Europa bedacht – althans volgens een plaquette in het trottoir. In een nonchalante pose, de benen licht gekruist zoals Settembrini bij zijn eerste verschijnen in De Toverberg, staat hij, gekleed in pantalon en strak jasje, leunend met één hand op de balustrade. Het laatste jaar van zijn regeerperiode, overigens. Slachtoffer,- niet van de tuberculose, maar van de cholera…

Het balkon is gebouwd op een natuurlijk klif. Het water ligt zo’n vijfentwintig meter beneden; daar zijn nog brokstukken en restanten te zien van de beschieting door de Britten in 1812 van La Batería, zoals het gebied hier in die tijd genoemd werd, in de Spaanse onafhankelijkheidsoorlog. In december 1884 werd een groot deel van Nerja vernield door een aardbeving.

Nerja 2 3

Ik drink koffie op het terras op de westelijke punt en maak ruzie met een ober over het wisselgeld. Ik beslis graag zélf over mijn fooi, roep ik hem geïrriteerd na, als hij met een zwierig gebaar en een joyeuze uitroep de rekening en het bankbiljet aanneemt, om vervolgens elders een bestelling te gaan opnemen. Maar hij reageert niet en ik loop hem achterna. One moment, please?  En dan gaat hij binnen in het restaurant wisselgeld halen en biedt het mij bij terugkomst ironisch aan op een dienblad, dat hij hoog ophoudt en mij nog net niet tegen de borst duwt.

‘Adios!’

‘Adios!’

Sarcastische afscheidsgroeten.

In de namiddag wandel ik door de Calle Hernando de Carabeo, een smal straatje omzoomd met witte huizen, smeedijzeren traliewerk voor toegangspoortjes naar bloemrijke patio’s, smeedijzeren traliewerk voor de ramen, gelakte bruine houten luiken ernaast en ik kom uit bij het Playa Carabeo. Een aardig balkon boven het strand, kleiner en eenvoudiger dan het Balcón de Europa. Ook hier een kanon. Een keramisch mozaïek in wit met een anker. Het is een klein strand en het uitzicht aan weerszijden hierboven is beperkt. Witte balustrade, met blauwe motieven,- hetzelfde blauw als de verf op sommige kozijnen in de straat. Palmbomen. Witte villa’s met terrassen en balkons aan de rand van de kliffen, de tuinen veelal afgesloten met hekken. Aan de landzijde hier en daar appartementenblokken van vier, vijf verdiepingen, met parkeerplaatsen vol auto’s en afvalcontainers aan de straat. Maar de schade valt mee en de gigantische appartementenblokken uit de echte toeristensteden, zoals Torremolinos, zie ik hier niet.

Verder naar het oosten ligt het grootste strand van Nerja, het Playa Burriana, met meer restaurantjes en winkeltjes. Het heeft een Blue Flag gekregen in 2006, net als het Playa Torrecilla, aan de westkant van de stad. Elke inham heeft hier een naam… Playa Caletilla heet het kleine strandje voor het Hotel Balcon de Europa, Playa El Chorillo, Playa El Chucho; maar er zijn ook grotere stranden, het Playa El Playazo aan de westkant is zo’n twee kilometer lang. Zestien kilometer kust, dertien kilometer strand.

Nerja 2 4

Ik wandel terug. Nog even naar het Balcón. Een vrouw op blote voeten voert vijf straatkatten. ‘Mijn vriendjes,’ zegt ze tegen niemand in het bijzonder. Het is stiller nu. De zon gaat onder boven de zee; witte schittering op het water langs de kust voor me, okergele strepen in de hemel, een fel verlichte wolkenrand.

Balcón de Europa… De naam, in al zijn blufferige grootspraak,  heeft me verleid en is blijven hangen, in de wazige caleidoscoop van anticiperende ideeën en beelden – wat verwachtte ik? Het uitzicht is wel fraai maar te lieflijk naar mijn smaak. En het Balcón zelf is té mooi: al te kunstmatig, al te opzichtig geconstrueerd podium voor het panorama. Mijn nieuwsgierigheid is bevredigd, maar tevreden ben ik niet. Ik zoek iets anders. Wat?

Europa is hier niet te zien, dit is Europa niet. Europa, dat is Barcelona misschien, Madrid of Sevilla zelfs. Europa, dat zijn de Cordilleras Béticas, de Spaanse hoogvlakte, de Sierra Nevada. Europa, dat is het gehele schiereiland, Noordwestelijk deel van de Euraziatische landmassa, van de bergachtige gebieden in het zuiden tot de noordelijke laagvlaktes; dat zijn de bergketens, de rivieren, de steden… En om dat te zien moet je misschien staan aan de Bosporus, of de straat van Gibraltar, maar niet hier. Je zou moeten zweven boven de gebergtes, de vlakte, de wateren – boven de Middellandse Zee, als een geest… – De fraaiste panorama’s ontrollen zich in de verbeelding.

‘s Avonds in het hotel lees ik wat. Reisgids, internetsites, History of Spain. En ik kijk op internet een stukje van Verana Azul, Blauwe Zomer, een serie uit de jaren tachtig van de vorige eeuw die in Nerja en omgeving opgenomen is. Een serie die zeer populair geweest schijnt te zijn en nog steeds elk jaar herhaald wordt. Op een van de websites wordt beweerd dat de serie het Spaanse gevoel van identiteit verstevigt… Dat zou knap zijn. Een groepje kinderen viert vakantie aan de kust en ontmoet een schilderes, Julia, en een oude wijze zeeman die woont in een boot op een heuveltop. Dat laatste kan ik wel waarderen, ook ziet Julia er redelijk aantrekkelijk uit en het Balcón verschijnt al binnen enkele minuten in beeld. Julia loopt hard, ze is aan het joggen in een tamelijk parmantige stijl en drie van de kinderen rennen achter haar aan. Ze vallen neer op het strand, één van de stranden, dat verschijnt in typische jaren tachtig kleur en dan valt het al niet meer aan te zien.

Ergens anders heb ik gelezen dat ook een scene uit The Last Run, 1971, in Nerja is gedraaid, al moet het dan een Portugees vissersdorp voorstellen. En inderdaad, George C. Scott sleutelt eerst met liefde aan zijn 1956 BMW 503 Cabriolet en even later is zijn stoere kop te zien boven de cabriolet waarin hij minutenlang in een testrit, slippend en schakelend, bochten afsnijdend een overigens geheel verlaten kustweg afrijdt. Thuisgekomen, gaat hij op bed liggen en draait aan zijn trouwring. Volgende scene: George aan het strand, vissersboot komt aan.

‘Good catch?’

‘No, it’s a North wind.’

‘If it isn’t the wind, it’s the temperature. If it isn’t the temperature, it’s the moon. All three are never right.’

Dat is dan ook wel weer voldoende.

Nerja 2 5

De volgende ochtend vertrek ik van de Avenida Pescia naar Almería, om mijn tocht langs de kust voort te zetten. Van het ‘carnaval’ krijg ik niets te zien; ook de dag van Andalucia verschijnt niet ten tonele. Althans niet binnen mijn blikveld. De Cuevas de Nerja, de druipsteengrotten waar twintigduizend jaar oude muurschilderingen zijn ontdekt, laat ik aan mij voorbijgaan – een beetje jammer, maar selectie is noodzakelijk.

En het dakterras, waar ik volgens de receptioniste een aardig uitzicht over Nerja had kunnen aanschouwen, ben ik vergeten.

Het panorama van Nerja 1

 

Er kunnen veel motieven zijn om te reizen als niets of niemand je daartoe dwingt. Je kunt reizen uit innerlijke onrust, om te ontsnappen aan de verveling van het alledaagse, om andere mensen te ontmoeten, andere culturen te leren kennen, andere steden, andere landschappen. Je kunt reizen om eens lekker exotisch te eten en te drinken. Om te genieten van een ander, zonniger klimaat. Uit zucht naar avontuur, om nieuwe ervaringen op te doen, confrontaties aan te gaan. Om iets te leren, over de wereld om je heen en over jezelf. En natuurlijk kunnen je motieven ook een individuele mix zijn van dat alles.

Ik reis hier vooral uit nieuwsgierigheid en om te kijken. Kijken en zien, leren en weten – ervaren.

De weg van Granada naar de kust voert in zuidelijke richting, langs de westelijke voet van de Sierra Nevada, door de Lecrin vallei – een pasillo in het zuidelijkste deel van de Cordilleras Béticas: de Cordillera Penibética. Dit gebergte strekt zich uit langs de kust, in een grote boog van Cádiz naar Cartagena en Murcia, om zich verder onder zee naar de Balearen voort te zetten. De bergketens vormen geen doorlopende barrière, maar zijn hier en daar onderbroken; de Lecrin-vallei waar we nu doorheen rijden is een van de doorgangen. De hemel deze donderdagochtend is helder blauw; alleen boven de toppen van de Sierra Nevada drijven wat wolken.

Zeventien steden en dorpen liggen verspreid in de vallei, waaronder  twee iets grotere stadjes, Dúrcal en Padul, die we nog voor elf uur passeren; maar we stoppen niet. Al van oudsher is dit een landbouwgebied waar citrusvruchten verbouwd worden, olijven, amandelen, druiven. Smeltwater van de Sierra Nevada zorgt voor de irrigatie. Een deel wordt opgevangen in het stuwmeer Embalse de Beznar, waarvan het water hoofdzakelijk wordt geleverd door de Izbor, een zijrivier van de Guadalfeo. Veel van de stuwmeren zijn aangelegd in de tijd van Franco, maar ook enkele van de oudste Europese dammen, al in gebruik sinds de tweede eeuw, liggen in Spanje. Er zijn zo’n twaalfhonderd stuwmeren, waarmee Spanje koploper in Europa is. Droogte is een terugkerend probleem; de woestijn rukt op. Maar hier niet.

Nerja 1.1

Het is een uur of elf als we het punt passeren waar de twee rivieren samenvloeien. Na een sober ontbijt, bestaande uit twee cafés con leche in een cafetaría aan het Plaza Nueva in Granada, heb ik deze ochtend een lokale bus naar het busstation genomen om vervolgens om kwart over tien te vertrekken met de ALSA-bus naar Nerja. Granada vormde een onderbreking van mijn reis langs de kust, zoals Sevilla een alternatieve excursie was aan de Costa de la Luz. Ik luister met een half oor naar muziek en noteer af en toe wat in een notitieboekje.

Ik zie het landschap aan mij voorbij glijden: een continu routepanorama. Ik kijk. Ik zie. – Maar wat? De weg, dorpjes, bergen, water, bomen, het land. Terrassen op een helling, struikgewas, de vangrail, bruggen, het rode pannendak van een huis, een kleine klokkentoren in de verte. Blauwe hemel. En wat niet? Olijfbomen. Want ik weet niet precies hoe ze eruit zien – treurig stemmende constatering. Ze zíjn er wel, meen ik te weten, misschien heb ik ze wel gezien, maar dan niet bewust. De olijfboom, de olea sativa, de gecultiveerde vorm van de wilde olijfboom, de oleaster, sinds prehistorische tijden aanwezig in het Middellandse Zeegebied. In een brede kuststrook van 25 tot 250 kilometer.

Een eenzaam boompje met kleine witte bloesems in het struikgewas langs de weg valt me op. De blauwe reling van de brug, het turquoise van het water… In hoeverre begrijp ik dit landschap? Begrip, herkenning van een structuur, een patroon, verbetert de waarneming. Ik heb de wolken boven de toppen van de bergen bewust waargenomen, ik zag een afzonderlijk stapeltje van vier lensvormige wolkjes dicht boven elkaar, stratocumulus lenticularis, want ik weet waarom ze daar, in een verder onbewolkte hemel, hangen: vochtige lucht stijgt gedwongen op, koelt af en condenseert. Orografie.

Wat is zien? Het oog is geen camera: het legt geen beelden vast. Een volmaakt instrument is het overigens ook niet. Misschien is ‘zien’ het beste te omschrijven als verzamelnaam voor een serie processen die automatisch en onbewust verlopen. Met fysieke beperkingen, waarbij vanzelf structuren gevormd wordt in de data, op verschillende niveaus, in een complexe samenwerking van ogen, de visuele cortex en andere gebieden in de hersenen, mede geleid door aanwezige kennis, grotendeels onbewust bepaalde relevantie, identificaties van vormen, interpretaties van situaties.

En daaruit doemt tenslotte iets op, waarvan een deel bewaard blijft in het geheugen.

Kijken is de gerichte variant. Kijken naar… Ik kijk naar dit landschap: de bergen, de rivier, de gehuchten, de groene vlakte. Soms verandert het kijken weer in zien, soms verdwijnt het zien om plaats te maken voor mentale beelden of activiteiten. En soms kijk ik de andere kant op.

Ik moet de olijfboom leren herkennen.

Dat reizen per bus zijn charme heeft, ontdekte ik het afgelopen najaar in Dalmatië, waar geen treinen naar het zuidelijk deel rijden. Ook hier rijden geen treinen langs de kust en in Nerja is geen treinstation. Al te snel gaat het niet, de rit duurt twee uur, over een afstand van zo’n honderd kilometer, maar de interlokale bussen hier zijn redelijk comfortabel en je hoeft niet op de weg en het verkeer te letten. Duur is het ook niet en misschien is het wel relatief milieuvriendelijk. Hoewel deze bus niet erg vol zit.

Er wordt niet gestopt voordat bij Salobreña de kust bereikt is. Een nadeel is dan ook dat je niet even kunt stoppen om de flora langs de weg van nabij te bekijken, de geur van het land in te ademen, de wind te voelen op je huid… Alleen maar kijken.

Nerja 1.2

Tegen half twaalf komt de Middellandse Zee in zicht. Costa Tropical, Salobreña. Witte huizen, smalle steile straatjes. Een korte stop, een bejaard Spaans echtpaar stapt in. Een half uurtje later het oude stadje Almuñécar, de eerste grote badplaats, met een geschiedenis die al zo’n drieduizend jaar geleden begon, in de tijd van de Feniciërs. Romeinse geschiedenis, Moorse geschiedenis, Spaanse geschiedenis. Dit is de provincie Málaga, comarca Axarquía.

De kustweg van Almuñecar naar Nerja ligt hoog boven de zee en leidt in westelijke richting, enkele malen door korte tunnels; hier en daar zijn waarschuwingsborden geplaatst voor zijwind. Het uitzicht is aardig. Witte huizen, met platte daken of rode pannendaken, liggen verspreid op de hellingen langs de weg; de afstand tot de zee is slechts een paar honderd meter. Iets verder naar het Noorden ligt de Autovia del Mediterráneo maar de bus volgt de kronkels van deze kustweg.

Het Estación de Autobuses de Nerja bestaat uit niet meer dan twee haltes aan weerszijden van de Avenida Pescia en een klein kaartverkooploket. Het is niet ver naar mijn hotel. Smalle straatjes met witte huizen, balkons met gevlochten smeedijzeren hekwerk. Het kleine hotel, in een van de straatjes in het oude centrum, is royaal voorzien van naamborden, op elk van de twee verdiepingen een bord boven de luifels en twee  uithangborden aan de straat. Het heeft een fraai dakterras, vertelt de eigenares me, als we even later in de receptieruimte zitten. Ze haalt een plattegrond tevoorschijn en geeft daarop aan waar het restaurantje ligt dat ze aanbeveelt, waar de tapasbar zich bevindt die bijzonder goed is. Hoelang ik blijf? Ja, één dag, zoals besproken. Ik kan eventueel langer blijven, zegt ze. Morgen is het een officiële feestdag, de Día de Andalucía, de dag waarop in een referendum in 1980 besloten werd dat Andalucia een autonome regio werd. En deze avond is er ‘carnaval’, vertelt ze, ik moet opletten of de bussen de volgende dag een alternatieve dienstregeling hebben. Ze is enthousiast en spraakzaam. Ik vraag me af wat haar ‘carnaval’ betekent. Ze gaat me voor naar de eerste verdieping. De kamer is groot, goedkoop en heeft uitzicht op een kleine patio met bloemen.

Ik besluit naar het Balcon de Europa te lopen, om het veelgeroemde panorama te aanschouwen. Het is hier merkbaar warmer dan in Granada. Er wandelen relatief veel toeristen rond, constateer ik, Engels sprekend, Frans, Duits, Nederlands. En Spaans, waarschijnlijk. Er schijnt in deze omgeving een heel bataljon Britten te wonen. Een bord in een etalage vermeldt: Foodstore AndaLuz. De Hollandse bakker. Appelkoeken, roggebrood, kokosmelk, lees ik. Achter een tweede raam ligt drop uitgestald, pepermunt. Intussen wil ik wel iets eten, na mijn minieme ontbijt. De Hollandse bakker spreekt Engels spreekt met een duidelijk herkenbaar Nederlands accent. Proces van bewustwording. We wisselen wat Nederlandse woorden. Ik koop vier krentenbollen.

Nerja 1.3

Buiten in de zon wandelend, bijtend in de eerste van de krentenbollen, die half bevroren blijkt te zijn, denk ik na over toerisme. Toerisme is verdacht. Een pejoratief. Natuurlijk ben ik zelf ook een toerist. Wat is een toerist? Iemand die eens ergens anders gaat kijken, buiten zijn gewone omgeving, niet al te lang en niet al te kort, wat er te zien is en daarbij soms door anderen georganiseerde min of meer gestandaardiseerde activiteiten gaat ontplooien. Om zich heen kijkend. Rubbernecking. Soms bereidt de toerist zich een beetje voor, door iets te lezen over de geschiedenis, de cultuur, de natuur van die alternatieve omgeving. Maar wat ziet de toerist? Landmarks.

De Grand Tour, zoals die populair was in vooral de achttiende en negentiende eeuw, maakte deel uit van de opvoeding en was tegelijk een ontsnapping aan de beperkingen van een gereguleerde samenleving. Toch lag de route ook min of meer vast, evenals de plaatsen die bezocht moesten worden. Het gemodelleerde perspectief daarbij was: de klassieke oudheid en de renaissance. Spanje maakte er geen deel van uit – dat werd pas later ontdekt door de Romantici.

Het lijkt niet bepaald aannemelijk dat opvoeding voor toeristen nog een rol speelt. Maar de escapistische component valt nog altijd eenvoudig waar te nemen. Wat willen de jeugdige Costa del Sol-gangers? Zon en een feestje. Zon is hier nagenoeg gegarandeerd, maar alleen zon en strand gaat vervelen en dus willen ze ’s avonds uitgaan, een bar bezoeken, een restaurant, een discotheek. Dat ze daarbij niet verder komen dan het strand en de nachtclubs van Torremolinos, stoort ze niet. De gepensioneerden overwinteren ook in grote getale aan de Spaanse kusten. Reizen doen ze waarschijnlijk verder niet; je ziet ze over de boulevards schuifelen, op de terrassen, in de restaurants.

En dan de reiziger. Dat is veeleer een amelioratief. Wat wil de reiziger? Als we de strikt letterlijke en neutrale betekenis even laten voor wat hij is, zouden we de reiziger in diverse opzichten kunnen onderscheiden van de toerist. Hij is in beweging, steeds op weg en misschien zelfs op zoek naar een vorm van zelfontplooiing. Zijn innerlijk is ook in beweging, hij gaat een diepere relatie aan met de omgeving, hij laat het niet bij oppervlakkig kijken alleen.

En ik? Kijken, lopen en een beetje nadenken. Nieuwsgierigheid bevredigen, ervaring uitbreiden. Ik volg niemand. Mijn route: de kust. Met daarbij af en toe een uitstapje naar het binnenland. Over langere afstanden laat ik mij vervoeren. Ik verblijf in hotels. De Mediterrane zon is prettig, maar daarvoor kom ik niet.

 

Punta Umbría 1

Vanmorgen ben ik naar het busstation in Huelva gewandeld. Via de kortste route. Om tien uur zal er een bus vertrekken naar Punta Umbría, badplaats een tiental kilometers verderop, aan de kust van de Atlantische oceaan. Volgens een reisgids zou het aardig zijn een pad te volgen dat de Britse emigranten van de Rio Tinto maatschappij aangelegd hebben om daarna een veerboot te nemen, maar in het hotel is mij verteld dat de veerboten alleen in de zomer varen. Het is een half uurtje met de bus, in een grote boog rond de Odiel moerassen, door de kustvlakte tussen Huelva en de Atlantische Oceaan. Eerst naar het gehucht Corrales, in Aljaraque, een gemeente aan de overzijde van de Rio Odiel. Alles slaapt hier. Onderweg zie ik een pleintje met twee tentoongestelde locomotieven, afkomstig uit de mijnbouw vermoedelijk, een eindje verder nóg een plein met een locomotief en een wagon. Een voetpad van houten vlonders. Ooievaars in nesten op elektriciteitsmasten.

2013-11-01 10.21.40Er is niet alleen chemische industrie en mijnbouw in de provincie Huelva. De primaire sector wordt, naast de delfstoffenwinning, bepaald door de visserij en landbouw. Isla Cristina, ten westen van Huelva, niet ver van de Portugese grens, heeft een belangrijke vissersvloot. Naast moerassige gebieden bestaat de bodem voor een groot deel uit zandgronden, arenosols, die voor de landbouw niet erg geschikt zijn. Men is er toch in geslaagd hier, onder plastic en met behulp van irrigatie, een grote aardbeienproductie te realiseren, overigens volgens het World Wide Fund for Nature (In Nederland het Wereld Natuur Fonds) ook met grote schade aan het milieu. Ten oosten van Huelva vormt de delta van de Guadalquivir een enorm natuurreservaat, het Parque Nacional de Doñana, met duinen, zoet- en zoutwatermoerassen, van groot belang voor trekvogels. De kuststrook tussen Huelva en Punta Umbría bestaat voor een groot deel uit moerassen, kreken, eilandjes.

Het busstation in Punta Umbría is niet fraai – zoals zoveel busstations. Betonnen perron, halfopen overkapping. De chauffeur vertelt me dat er elk uur een bus vertrekt naar Huelva.

‘Aquí?’

‘Aquí!’

Een bevredigende conversatie… Woord dat spontaan in mij is opgekomen, afkomstig uit een ver verleden, toen ik een beetje Spaans leerde. Juan está en el jardin. La enfermera está en el dormitorio. Ik markeer de locatie op mijn telefoon. Aan de overzijde oogt een parkje aantrekkelijker, maar dat is niet in de richting van de kust. Nadat ik een pad ben ingeslagen tussen enkele bungalows aan de andere kant, kom ik binnen een paar minuten aan het strand. Breed zandstrand, enkele strandtentjes. Het is een rustige vrijdagochtend, deze eerste novemberdag. Een paar wandelaars, een handjevol vissers. Rechts, in westelijke richting, voert het strand kilometers ver; links zie ik, op een afstand van naar schatting twee kilometer, een pier. Ik wandel die richting uit, langs het water.

Dit is de Golf van Cádiz, een grote baai van de Atlantische oceaan. Costa de la Luz! Het strand is een vijftig meter breed en loopt licht hellend af. Hier geen rotskust. Zeewier heeft zich opgehoopt langs de vloedlijn, op sommige plaatsen een wal vormend van meer dan een meter hoog. Je kunt het ruiken. Twee vrouwen wandelen achter me, aan het water zit een oude man met twee hengels, een man met loopt zoekend langs het water, een plastic zakje waarin hij schelpdieren heeft verzameld in de hand, een vader is aan ’t vissen met zijn zoontje. Paartjes wandelen langs de vloedlijn. Fel licht op het water.

2013-11-01 10.49.22Costa de la Luz – dat heeft de toeristenindustrie verzonnen als benaming voor de Atlantische kust van Andalusië, ergens in het begin van de jaren zestig denk ik, toen het toerisme zich in Spanje op explosieve wijze begon te ontwikkelen. Costa del Sol, Costa Blanca, Costa Brava. Allemaal heel mooi, allemaal naar toe! Er is ook nog een Costa da Morte, maar die benaming zal wel niet uit de toeristenindustrie komen.

Je kunt deze bedenksels moeilijk als creatieve prestatie waarderen. Op zich vind ik het wel aardig: kust van het licht. Luz heeft ook een mooie klank. Maar is het licht hier nu werkelijk anders dan aan die andere kusten van Spanje? Bij gebrek aan vergelijkingsmateriaal kan ik het niet beoordelen. Of is er hier misschien meer licht? Dat geldt wel voor het aantal uren zonneschijn, dat het hoogste is van heel Spanje – en dat wil wat zeggen. Drieduizend uren zon per jaar, waar Barcelona of Madrid het tot ongeveer vijfentwintighonderd brengen en bijvoorbeeld San Sebastian de tweeduizend niet eens haalt. Het licht is wel anders dan in Sevilla, lijkt mij: koeler, blauwer, feller.

Dat zijn wat predicaten die in mij opkomen terwijl ik langs het water loop. Koeler? Subjectieve poëzie… Misschien verbeeld ik me dat ook maar, deze al dan niet aanwezige hoge mate van blauwheid, als gevolg van bepaalde effecten van de omgeving. In Sevilla is de temperatuur hoger… Het waait hier behoorlijk…  De dominerende kleur van de zee… Men zou het moeten meten. Golflengte.

Wie ziet wat aan het water?

Locke filosofeerde over het onderscheid tussen primaire en secundaire kwaliteiten. Democritus beweerde al: Zoet en bitter zijn een mening, kleur is een mening; maar in werkelijkheid zijn er atomen en leegte. De romanticus oordeelt: En toch schittert de zon hier nu op het water. En toch is de zee blauw. De kleur van de Atlantische oceaan is ook anders dan die van de Middellandse zee, donkerder, minder blauw. Vergelijkingsmateriaal: de Dalmatische kust, de Golf van Napels. De Noordzee is grijs… Ik las eens ergens dat vertalingen van oude teksten, Grieks geloof ik, moeilijkheden geven wat dat betreft: is die zee nu groen of blauw?

2013-11-01 11.09.17Ik loop over een smalle strook zand tussen de wal van zeewier en de oceaan, maar de wal wordt hoger en hoger dus ik besluit aan de andere zijde ervan verder te lopen, voordat ik ingesloten raak. Ik kan niet goed zien of dat verderop dreigt, het lijkt er op. Even oversteken. Ik zak zo’n twintig centimeter weg in het uitgekozen deel, maar gelukkig is het droog.

Ik zou zeewier wel willen bestuderen. Er schijnen vele soorten te zijn. Het zijn geen planten maar algen: groene, bruine of rode. Rottend zeewier schijnt trouwens waterstofsulfide te vormen,- zwavelwaterstof in de volksmond. Een giftig en stinkend gas… Explosief ook nog. Ik neem aan dat het in het hoogseizoen hier niet ligt. Overigens valt de geur mee. En of het rot? Maar fraai ziet het er niet uit.

Of neem zand. Gouden zand, beweert de toeristenindustrie natuurlijk. Je zou zandsoorten kunnen verzamelen, de diverse soorten bestuderen, er zijn er heel wat en het is overal te vinden. Op Vlieland, waar ik begin dit jaar een paar dagen was, zag ik een informatiecentrum waar reizigers zand uit alle uithoeken van de aarde kunnen inleveren, het wordt gecatalogiseerd. Veertienduizend soorten hebben ze, beweren ze. Maar ik wil geen vieze vingers.

Stranden kunnen een Blue Flag-milieucertificaat krijgen. Een kwart eeuw geleden werd een campagne opgezet door de Foundation for Environment Education met als doel begrip en waardering voor de kustomgeving te creëren om daar vervolgens rekening mee te houden in beleid. Veel stranden in diverse landen in Europa en daarbuiten hebben zo’n waardering. Criteria zijn onder andere de waterkwaliteit en de aanwezigheid van diverse faciliteiten. En vormen van educatie en informatievoorziening. En natuurbescherming. En aanpak van rotzooi en zee-afval. Dit is het Playa de Punta Umbría, dat ook die onderscheiding heeft omdat het schoon is en vanwege de aanwezige faciliteiten. Ik denk aan Huelva, niet zo ver weg tenslotte, de vervuiling van het estuarium. En dat zeewier…

Ik ben bij de pier aangekomen. Anabel en Robin houden van elkaar valt er op een van de steenblokken te lezen. Is deze graffiti romantisch of juist niet? Aan de andere kant mondt een tak van de Odiel, het Canal del Chate (ook wel: Ciate), uit in zee. Daarachter ligt het Isla de Saltes en daarachter weer de hoofdtak van de Odiel. Dit is de punt van het schiereiland waarop Punta Umbría ligt. Ik wandel de pier helemaal af en weer terug, om langs de andere kant van het schiereiland in de richting van het centrum te lopen. Het strand, het Playa de la Ría, is maar een paar honderd meter lang. Aan de overzijde, ver weg, achter het Isla de Saltes, is industrie te zien – niet echt een aardig uitzicht. Aan het eind ligt een jachthaven.2013-11-01 11.28.51

Huelva 1

Op het Plaza de las Monjas, aan het eind van de Avenida Martín Alonso Pinzón – de promenade die van mijn hotel naar het oude centrum voert – poseert een meisje voor het standbeeld van Columbus. Huelva a Cristobal Colón staat er op de maquette. Geïnspireerd door deze bronzen Columbus die, een vaandel in zijn ene hand, met de andere in de verte wijst, imiteert ze hem. Maar een vaandel heeft het meisje niet, daarom buigt ze haar linkerarm en wijst met de punt van haar wijsvinger op haar eigen hoofd. Haar rechtervoet wijst in dezelfde richting als haar rechterarm en zijn rechterarm – naar onbestemde verten. Van ontdekkingsreiziger tot balletdanseres. Een tweede meisje, op klassieke wijze licht gebogen in de knieën, maakt een foto; nummer drie staat er wat verloren bij en kijkt rond – zij is het die mij ziet aankomen. Hun fietsen staan nonchalant tegen het beeld. Nonnen in spé lijken ze niet.

Plaza de las MonjasHet is bijna vier uur. Een zonnige donderdagmiddag, de laatste dag van oktober. Op het plein en in de straten eromheen is het rustig. Siësta lijkt hier nog gebruikelijk. Als ik, verder gelopen, bij de meisjes ben aangekomen, vraagt de fotografe mij een foto van hun drieën te maken. Ze spreekt me in het Spaans aan. Ze gebruikt een digitaal fototoestel om de foto’s te maken, geen mobiele telefoon. Ik maak twee foto’s van hen. Toeristen… Ik kies een bankje op het plein uit en kijk om me heen.

Twee uur geleden ben ik, komend uit Sevilla, van het busstation naar het hotel gelopen, geleid door mijn mobiele telefoon, maar ik ben vergeten de optie kortste route aan te vinken en de geboden route voert langs een drukke weg aan de rand van het centrum. Het is warm en de route staat me niet aan. Maar veel verder dan de kortste weg blijkt het, achteraf bezien, niet. De gereserveerde hotelkamer bevalt me op het eerste gezicht ook niet, maar blijkt mee te vallen. Het is op de achtste verdieping, aan de achterzijde, met uitzicht op de rand van de stad: wat huizen, een onbebouwde vlakte daarachter; in de verte zijn hijskranen en fabrieksschoorstenen te zien. Last van geluidsoverlast van de drukke Avenida Sundheim zal ik hier niet hebben en de tweepersoonskamer is ruim. Als ik mijn spullen heb uitgepakt en mij wat heb opgefrist, verlaat ik het hotel.

Niemand gaat naar Huelva, behalve ik. En drie meisjes uit een afgelegen dorpje aan de Costa de la Luz. ‘We gaan naar de stad!’ ‘Zijn jullie voorzichtig?’ ’Ja mam!’ En ze fietsten de hele dag langs de kust, in de warmte van de laatste oktoberdag.

Het westen van Andalusië en de vlakten rond Sevilla worden meestal overgeslagen door toeristen die Zuid-Spanje bezoeken, vermeldt een reisgids. Een nauwelijks interessante havenstad met een geschiedenis die wél interessant is. Toeristisch gezien stelt Huelva niet veel voor. De stad is niet het bloeiende centrum van een druk bezochte Costa de la Luz geworden zoals de planologen wilden.

In de geschiedenis van deze stad ben ik niet in de eerste plaats geïnteresseerd: ik wil de kust bezoeken en Huelva ligt er niet al te ver vandaan. Van Sevilla ben ik met de bus hierheen gereisd. Deze ochtend ben ik van mijn hotel in Santa Cruz, vlak bij de kathedraal, naar het Estación del Prado de San Sebastian gelopen,- busstation vanwaar bussen naar Huelva zouden moeten vertrekken. Maar mijn informatie klopt niet. Een vrouw vertelt me – nadat ik twee keer mijn uitspraak van Huelva aangepast heb begrijpt ze me – dat ik naar de Plaza de Armas moet. Ik baal een beetje want ik ben intussen gewend aan het ultralichte schoudertasje maar nu heb ik de complete reistas aan mijn schouder hangen. Maar ik besluit er toch maar heen te lopen, het is zo’n anderhalve kilometer, via de paseos aan de Quadalqievir. Op zich is het een aangename wandeling. En er vertrekt na niet al te lange tijd een bus, in westelijke richting. Negentig kilometer, vijf kwartier, grotendeels via de snelweg. Een boeiend landschap is deze vlakte niet. Ik luister naar muziek – een Spaanse zanger die vijfentwintig jaar geleden populair was – en maak wat aantekeningen in mijn notitieboekje.

Huelva ligt op een schiereiland in het Zuidwesten van Andalusië, in het Huelva estuarium dat wordt gevormd door de Rio Tinto en de Rio Odiel. Aan westelijke zijde wordt het schiereiland begrensd door de Rio Odiel, aan oostelijke zijde door de Rio Tinto. Aan de overzijde van de Rio Odiel liggen moerassen. Twee kilometer ten zuiden van het centrum van de stad, bij Punta del Sebo, vloeien de rivieren samen om enkele kilometers verder in de Golf van Cádiz te stromen. De Rio Tinto begint een 100 kilometer verder naar het noorden in het mijngebied; de Odiel, 140 kilometer lang, ontspringt in de Sierra de Aracena, het westelijk deel van de Sierra Morena, in het noorden van de provincie Huelva. De provinciehoofdstad zelf ligt op een tiental kilometers van de kust van de Atlantische Oceaan; het centrum, de oude stad, ongeveer in het midden van het schiereiland, aan de oever van de Rio Odiel.

2013-10-31 15.57.10De drie meisjes zijn lachend weggefietst. Het Plaza de las Monjas is een tamelijk royaal min of meer centraal plein in het historische centrum, maar het heeft trekken van een dorpsplein. Bankjes rondom, waarop wat Spanjaarden zitten, enkele kinderen voetballen op het plein. Sommigen hebben een schooluniform aan. Een stoer jongetje maakt koelbloedig slidings op de stenen, maar even later omspeelt een meisje hem. Ze zijn een jaar of acht, negen, zo te zien. Vijf vrouwen zitten op het kleine terras van een kiosk aan de noordwestzijde van het plein en drinken witte wijn. Tussen de wijnglazen staat een collectie tapasschaaltjes uitgestald. Aan de zijde tegenover mij zitten aan aantal gemeentearbeiders op een bank te praten. Als ik opsta om een foto te maken van een van de gebouwen rond het plein, roept een van hen iets naar me. Ik loop in zijn richting, lach, zeg iets, maar we begrijpen elkaar niet. Hij vraagt me iets, wijst naar het gebouw. Als ik lachend mijn schouders ophaal en wegloop roept hij me enthousiast achterna: Bravissimo! Ik heb geen idee waarop hij daarmee doelt. Questo… herinner ik me wat later en concludeer dat hij een vraag herhaald heeft. De meeste winkels rondom het plein zijn gesloten maar de Carrefour supermarkt is open. Ik koop er mineraalwater en broodjes.

Het bronzen beeld staat op een sokkel; Columbus wijst met zijn rechterhand in de richting van de Calle Vázquez López: daarachter ligt de zee. Het beeld staat er pas een paar jaar. Columbus is een toeristische trekpleister: vertrokken met de drie karvelen uit Palos de la Frontera, een plaatsje een eind verder aan de overkant van de Rio Tinto, is hij nu de held van Huelva en omstreken. Bij gebrek aan beter? Want maakt het werkelijk veel verschil dat Columbus hier in de buurt zijn eerste reis begon en niet in, laten we zeggen, Cádiz of zelfs Genua… Een beroemd geval van serendipiteit met grote gevolgen: met een verkeerde kaart, foute schattingen en een stevig ego op weg naar zijn droomroute, belandde hij aan het eind van zijn eerste reis in de West-Bahama’s. Er is een ander beeld ergens ten oosten van Huelva, er is een Columbusroute,- je moet iets als provinciestad.

Later wandel ik door de straten rond het plein, min of meer richting kust, met als vaag doel de haven te bekijken. Is hier wel een haven? Een echt plan heb ik eigenlijk niet.

Huelva