Afspraak

Eén angstwekkend moment lang leek het of de bestuurder niet zou remmen; er klonken kreten in het verzamelde publiek buiten; een vrouw naast me schoot overeind uit haar stoel en slaakte een onderdrukte kreet, – toen klonk toch het krijsend geluid van remmen en de tram stopte net op tijd. Op het gezicht van de bestuurder verscheen een grijns.

Het gelaat van de straatartiest was een masker. Hij plaatste zich wijdbeens voor de tram en sloeg met een zwierig gebaar de panden van zijn lange zwarte jas opzij; terwijl hij iets door de knieën zakte, maakte hij een gebaar of hij de sluiting van zijn broek openritste. Gelach steeg op in de kijkende menigte. De bestuurder glimlachte toegeeflijk. De straatartiest liet zich verend enkele malen licht door de knieën zakken en sloot met een opgelucht gezicht zijn broek; hij hief zijn handen tot op hoofdhoogte en keek er met een vies gezicht naar. Een schoolmeisje vlak naast hem begon te gillen toen hij, zijn handen vooruit gestoken, naar haar toe liep. Ze draaide zich om en worstelde zich een weg door de menigte. De artiest achtervolgde haar met speelse grillige sprongen en onder handgeklap en gelach van het publiek begon een lange ren over het plein, waarna ze allebei uit het gezicht verdwenen.

Even later kwam hij weer in mijn gezichtsveld; nu liep hij vlak achter een bejaarde die over het trottoir voortstrompelde, voorzien van sigaar en wandelstok; hij merkte de volgende pantomimespeler niet op. Een voortreffelijke imitatie ging al snel over in een parodie; in het publiek klonk gelach en hier en daar een verontwaardigde uitroep. De artiest imiteerde een gebochelde en leunde zwaar op zijn denkbeeldige stok. De oude man kreeg nu iets in de gaten, draaide zich om en zwaaide wild met zijn wandelstok. De straatartiest deed angstig een stapje achteruit, schudde zijn schouders alsof hij de rol van zich afwentelde en keek om zich heen naar een nieuw slachtoffer.

Ik wierp een blik op mijn horloge: half drie. Ik wenkte een serveerster en bestelde nog een koffie.

Ik was veel te vroeg. Hoopvolle veronderstellingen, opwindende voorstellingen en geprikkelde nieuwsgierigheid vormden de combinatie van drijfveren waarvan ik mij die ochtend als eerste bewust werd, als een kind op zijn verjaardag. Haar naam was Margriet. Ze had zichzelf gepresenteerd als ontdekkingsreizigster. In de grote bronzen spiegels achter de bar hadden we, eerst op steelse wijze maar al gauw openlijk, blikken gewisseld, totdat ze heel resoluut was opgestaan van haar tafel aan de wand achter mij, om plaats te nemen op de lege barkruk naast me. Er volgde, na enkele inleidende opmerkingen, een verslag dat langer dan een uur duurde: soepel en enthousiast vlocht ze een ketting van steden in Zuid-Amerika, Australië en De Verenigde Staten aaneen die ze op haar wereldreis had aangedaan. Kokkin aan boord van een vissersboot – vijf rauwe zeebonken als gezelschap – in Oceanië… Liftend over de kustwegen aan de Golf van Mexico… Aankomst op een nagenoeg onbewoond eiland van de Tuamotuarchipel … In mijn verbeelding begon alles te stromen. Ik was betoverd.

Ik vertelde haar dat ik, ondanks mijn mogelijk licht beneveld bewustzijn, alles voor me zag: hoe ze, haar lange zwarte haar in een staart gebonden, in de trein stapte in La Paz, op weg naar Oruro en Cochabamba; mensen op het dak en hangend aan ramen en deuren; de slapende zwervers en boeren in de volgepakte wagons; de trein, een slingerende route volgend langs berghellingen en door valleien… En hoe ze in gesprek raakte met een oude vrouw met een bolhoed die op bezoek ging bij haar zoon in een afgelegen bergdorp… – maar dat was niet precies zo gebeurd, zei ze lachend. We dronken zoet witbier. Ze vertelde dat ze in een dorp ten noorden van Amsterdam woonde en dat ze nu een baan had gevonden als baliemedewerkster bij een reisbureau. Ze had twee vrije dagen opgenomen, om haar huis te verven. Ik vertelde dat ik tijdens mijn studententijd enkele maanden in Barcelona had gewoond en in die dagen door heel Spanje had gereisd en we begonnen aan een opgewekte uitwisseling van ervaringen, de prettige aspecten van het reizen, het avontuur, de onzekerheden.

Een serveerster kwam mijn koffie brengen. Ik keek om mij heen. Alle tafeltjes waren bezet. De voorjaarszon creëerde een aangename temperatuur in de serre. Ik voelde mij ontspannen. De straatartiest liep nu met zijn hoed in de hand tussen de terrasstoelen en vertrok zijn wit en zwart geschminkte gezicht in wisselende grimassen. Een vrouw die afwijzend het hoofd schudde toen hij haar zijn hoed voorhield, werd gehonoreerd met een vertoning van minachtende gebaren, die haar tafelgenoten aan het lachen maakte en haar een zure grijns ontlokte.

Zou ze komen? Ik werd mij bewust van een merkwaardige gespletenheid in mijn verwachtingen: enerzijds had ik sterk het gevoel, door ons geanimeerde gesprek en haar enthousiaste en herhaalde verzekeringen aan het eind van de avond, dat ze hier straks wel zou zijn; anderzijds was het eenvoudig genoeg om een eindeloze rij mogelijkheden te bedenken die ervoor zorgden dat ze niet zou komen; toen ik daar verder over nadacht, leek het steeds onwaarschijnlijker dat ze hier ooit zou arriveren: het was een ingewikkelde puzzel en de stukjes moesten allemaal precies op hun plaats vallen.

Ze zou zich om allerlei redenen kunnen bedenken. Een vriendin kwam onverwacht langs. De gevolgen van de alcoholconsumptie tijdens de vorige avond bleken onhanteerbaar. De verf was te snel of te langzaam gedroogd. Maar aan de andere kant: was het tenslotte niet zo dat ik, op grond van ideeën, interpretaties van gedrag en geleid door vergelijkbare ervaringen, met een behoorlijke zekerheid had vastgesteld dat ze wel geïnteresseerd was? Eigenlijk was ik er tamelijk zeker van dat ze wel zou komen; maar het bleef een gevoel, een irrationeel geloof gestimuleerd door hoop en zelfvertrouwen.

Uit de luidsprekers klonk de melodieuze, warme stem van een zwarte zangeres.

‘It’s the wrong time…It’s the wrong place…’

Ik luisterde met een half oor naar het gesprek van twee vrouwen aan het tafeltje naast me.

‘Dat verwacht ik écht niet.’

‘Het is de derde keer dat hij vreemd gaat in een paar maanden.’

Ik glimlachte. De spreekster had geblondeerd haar, hoog opgestoken en sprak met een sterk Amsterdams accent. De vrouw naast haar had kort geknipt haar, eveneens geblondeerd. Ze dronken allebei Martini.

‘Mannen…’ zei de kortharige op vermoeide toon en juist toen ik dacht dat ze een lange reeks bezwaren wilde gaan opsommen, keek ze mij aan. Ik knikte en keek een andere kant op. Naast me bleef het even stil; toen vervolgden ze hun gesprek.

‘It’s the wrong song…In the wrong style…’

Het was misschien vooral mijn verbeelding die me allerlei mogelijke complicaties voortoverde – maar het was ook die verbeelding die me hier gebracht had. Ik stelde mij voor hoe ze hierheen wandelde. Beweging is in zekere zin iets geheel onbegrijpelijks. Alle beschrijvingen zijn een abstracte reductie. Ik werd vanmorgen wakker en het eerste dat ik bedacht, was dat ik hier vanmiddag zou zijn. Heldere beelden, voorstellingen, een aantal herinneringen, signalen in de hersenen – een synaptische harmonie. Activiteiten: aankleden, huis afsluiten, de metro nemen. Allerlei impliciete verwachtingen. En intussen maar hopen dat ook in haar omgeving van alles gebeurt. Beelden in haar hoofd, ideeën, passende activiteiten. Alles moet samenvallen.

De vrolijke dans van neuronen, speelse sprongen over synaptische spleten – en soms niet… Moest dat alles leiden tot haar binnenkomst hier? Ik luisterde naar de twee vrouwen naast mij. Misschien spraken ze wel geheel langs elkaar heen. Communicatie is een wonderbaarlijk iets. Ik stak mijn hand op naar een ober, maar hij zag me niet. Ik zwaaide wat met een arm en wierp een scheve blik op de vrouwen naast me. Ze keken me onderzoekend aan, stilgevallen. Opeens stond de ober toch naast me.

‘Ja?’

Ik bestelde een glas mineraalwater en hij verdween in de menigte achter in het café. Ik overwoog dat ik een niet bestaand drankje had kunnen bestellen, om te kijken hoe hij reageerde. Verontwaardigd doen als hij aangaf het niet te kennen.

Ik keek op mijn horloge. Het was nog lang geen half vier. De deur ging weer open en er kwam een kleine donkere man binnen met een grote bos rozen op zijn arm. Hij begon een tocht langs de tafeltjes en hield af en toe, zonder iets te zeggen, iemand een roos voor. Hij glimlachte voortdurend. Niemand kocht iets. Even later stond hij voor mij.

‘Wat kosten ze?’

‘Tien gulden.’

‘Per stuk?’

‘Ja.’

Ik wuifde hem weg; er verscheen een ober die hem met zachte hand het café uitleidde. Ik zag de rozenman opgewekt het plein oversteken, om weer te verdwijnen in een ander café.

De ober bracht mijn mineraalwater. Ik nam een slok en stond op om een krant uit het rek te halen. Toen ik terugkwam, een krant in de hand, stond een echtpaar voor mijn tafel; zij trok haar jas uit die hij aannam. Ik schoof zonder iets te zeggen tussen hen door en ging weer zitten. Ze keken me onzeker aan. Ik wees op het glas mineraalwater. De vrouw reageerde geïrriteerd, de man keek aarzelend om zich heen; ze verdwenen achter in het café.

Wat hield onze afspraak eigenlijk in? Een uitwisseling van klanken, waaraan we – dat was tenminste de bedoeling – dezelfde betekenis hechtten. De woorden gaven het plan een overdraagbare uitwisselbare vorm. ‘Half vier. In het Ritz-café.’ Dat was duidelijk en bepaald hoopgevend. Maar zekerheid bood het natuurlijk niet, al had ik dat gevoel. Beheersing en controle. Toekomstige activiteiten reguleren.

Ik sloeg de krant open en bladerde wat, terwijl ik voornamelijk de koppen las. Met zekere regelmaat wierp ik afwisselend een blik op de krant, mijn horloge en de ingang. Er kwamen heel wat mensen binnen; de meesten keken rond, ontdekten dat er nergens plaats was en vertrokken weer. Ik zag geen bekenden.

Ik bracht de krant weer weg.

Ik bestelde een cappuccino.

Als ik mij niet vergiste, was het ongeveer een half uur met de trein. Dan een kwartier met de tram. Ik probeerde me voor te stellen wat ze allemaal aan handelingen ontplooid had, vanaf het moment van opstaan, maar mijn voorstellingen transformeerden op ondoorzichtige wijze tot erotische beelden.

De afspraak was heel eenvoudig. Vier, vijf uitgesproken woorden met een tamelijk precieze betekenis. Maar de veronderstelling dat de gebeurtenissen zelf daardoor ook eenvoudig waren was een ontstellende reductie van de ingewikkelde werkelijkheid. Elke voorstelbare samenhangende reeks gebeurtenissen, bijvoorbeeld tussen het moment van haar opstaan en haar aankomst hierbinnen, aangenomen dat die zou plaatsvinden, was grotendeels onbeschrijflijk en een genadeloos vereenvoudigende samenvatting van allerlei processen. Een keten die gemakkelijk verbroken zou kunnen worden.

Het was een zaak van bewegen, met goede moed en voldoende vertrouwen, bedacht ik. Trouwens, ik had het hier best naar mijn zin.

Ik wierp de zoveelste blik op de ingang. En achter de weerspiegeling van het café-interieur in het glanzend gepoetste glas van de deur, zag ik, eerst wazig maar al vrijwel meteen helderder, naderende beweging, een opdoemende verschijning, een belofte in geel. De deur ging open. Mijn hart begon sneller en luider te kloppen.

Het was die verrukkelijke voorjaarsbloem, die fantasieprinses, gekleed in een oogverblindende okergele jas. Ze zag me onmiddellijk.

De verbeelding maakt goden van ons.