Spoedklus

Het was een ruime kamer met uitzicht op de parkeerplaats aan de achterzijde, een bureau voor het raam en twee weinig comfortabel ogende stoelen bij een lage tafel, rechts naast de deur. Op het bureau bevonden zich, aan beide zijden, in bijna perfecte symmetrie, twee stapels boeken, papers, mappen; precies midden daartussen stond een gesloten laptop.

Haar blik flitste door de kamer. Aan de muur rechts was een whiteboard bevestigd, waarop, in verschillende kleuren, onbegrijpelijke diagrammen waren getekend, met hier en daar een verdwaald, cryptisch woord. Bovenaan bevond zich, in een licht golvend kader als een wimpel, iets wat leek op een formule, maar zelfs de gebruikte symbolen waren onbegrijpelijk. Precies tegenover het whiteboard, aan de muur links, was een tweede whiteboard bevestigd, maar dat was geheel leeg. In het glanzende vlak zag ze zichzelf vaag weerspiegeld.

Bartels stond naast haar, zijn hand nog aan de deurknop, een minzaam lachje op het gelaat. Ze liep naar het bureau, nam plaats op de stoel ervoor, haalde een notitieboekje uit haar handtas en legde het op het bureau. Bartels schoof zijdelings, met enige moeite, door de smalle ruimte tussen het bureau en een boekenkast; ze zag hoe hij een blik wierp op de twee fauteuils, maar hij zei niets.

Ze schoof haar stoel iets achteruit en sloeg haar benen over elkaar.

‘Ik wil dit gesprek graag opnemen, als u geen bezwaar heeft.’

‘Je. Zeg maar Henk.’

Hij ging zitten en staarde naar het notitieboekje. Ze haalde de recorder uit haar tas, plaatste hem precies midden tussen hen in op de tafel en schakelde het apparaat meteen in.

‘Ik maak intussen aantekeningen, de opname is alleen bedoeld voor een… back-up… van dit gesprek, om eventueel nog iets terug te zoeken, of om je goed te citeren.’

‘Juist. Ik ken u wel, trouwens. Ik bedoel jij. Jou.’

‘Kennen? Wat is kennen?’

Ze glimlachte.

‘Nou ja, van naam en gezicht.’

‘Ja, dat is… dat kan.’

‘De fraaie kleur van je haar was me daarbij natuurlijk meteen opgevallen.’

Ze keek op; hij glimlachte en knikte.

‘Mooi, glanzend rood. Of moet ik zeggen: kastanjebruin?’

‘Zeg maar niets. Zullen we uw baard evenmin bespreken?’

‘Is goed. En ik ken natuurlijk die reportages over de bankwereld. Schitterend! Mooie onthullingen! Die heb ik met belangstelling gelezen.’

Bladerend in het notieboekje, vond ze een lege bladzijde; ze keek hem weer aan.

‘Kijk, ik ben geen wetenschapsjournaliste. Die reportages… die – laten we het daar niet over hebben. In elk geval heb ik daar veel onderzoek voor gedaan. Maar nu dus niet. Daarom… Kun je om te beginnen eerst heel kort je lezing samenvatten? Ik heb de aankondiging wel gelezen, maar daar werd ik niet veel wijzer van.’

Bartels knikte welwillend, ging er eens goed voor zitten en herhaalde voornamelijk, veelal in letterlijke bewoordingen, het verhaal uit de aankondiging in het universiteitsblad. Hij sprak snel, keek afwisselend naar haar en naar het notitieboekje en was in twee minuten klaar.

‘Je noteert niets?’

De vraag volgde zonder enige overgang op zijn samenvatting, waaruit ten duidelijkste bleek dat dit hem al tijdens zijn uiteenzetting was opgevallen.

‘Henk, luister. Dit wist ik allemaal al wél.’

‘Ja, juist. Begrijp je het allemaal? Heb je dan misschien vrágen? Als je vragen hebt, kan ik proberen die te beantwoorden. Op niet al te ingewikkelde wijze.’

‘Uiteraard.’

Hij lachte.

‘Stel ze!’

Ze keek naar het plafond, naar hem, naar het notitieboekje.

‘Bijvoorbeeld…’

‘Ja?’

‘Wacht. Kijk…’

Ze haalde haar telefoon tevoorschijn.

‘Deze foto zag ik.’

Ze hield de telefoon boven de tafel. Bartels boog zich naar haar toe en stak een hand uit, maar ze trok de telefoon iets terug en draaide het toestel zodat hij het scherm kon zien. Bartels keek haar even onderzoekend aan, wierp een snelle blik op de foto en liet zich grijzend weer achterover zakken in zijn bureaustoel.

‘Dit ziet er in scene gezet uit.’

‘Klopt.’

‘Dat brilletje…’

Bartels begon luid te lachen.

‘De fotograaf – collega, trouwens – wilde ons samen op de foto. Johan zette voor de grap die bril op en als je goed kijkt, zie je dat ook de anderen allemaal poseren terwijl ze zogenaamd uh…  technische activiteiten ontplooien.’

‘Dat zijn natuurlijk studenten.’

‘Zeker.’

‘Corpsballetjes…’

‘Uh… Zég!…’

Ze liet de telefoon weer in de zak van haar jasje glijden.

‘Laat maar. Dus op deze foto is geen quantumcomputer te zien. Ik zie wel elektronica. Dat brengt mij bij mijn eerste vraag.’

Bartels knikte. Hij scheen geamuseerd. Ze ergerde zich, zowel aan hem als aan zichzelf en de situatie.

‘Goed, in een computer zitten chips. Microchips. En allerlei… andere elektronica.’

‘Zeker.’

‘Dus wat maakt het verschil?’

‘Verschil met wát?’

‘Met een gewone computer. De quantumcomputer. Dat hele quantumgebeuren. Wat is de essentie?’

Bartels knikte.

‘De quantumbit. Dat is wel de kern van de zaak.’

‘Mooi. En wat is het verschil met een gewone bit?’

‘Laten we beginnen bij het begin.’

‘Ja, laten we dat doen. Wat is het begin?’

‘Begrijpen.’

Ze slaakte een zucht.

‘O, ik dacht onderzoeken. Help me nu een beetje, Henk. Wát begrijpen?’

Bartels keek haar peinzend aan. Ze trok een wenkbrauw op, verplaatste haar pen richting notitieboekje en produceerde een nieuwe glimlach. Opeens stond hij op. Ze schrok en liet haar pen vallen. Dubbelgevouwen tussen bureau en tafel, tastend met haar hand in de lage ruimte tussen de onderste bureauladen en de vloer, vond ze hem terug onder haar eigen stoel; het bloed stroomde naar haar hoofd. Toen ze zich weer opgericht had, stond hij voor het whiteboard en grabbelde in een doos. Hij haalde een marker tevoorschijn. Met een wisser verwijderde hij, in enkele snelle, grote halen, het onbegrijpelijke gekrabbel en keek toen om. Hij ging naast het bord staan.

‘Aha. College.’

Ze glimlachte opnieuw. Het bloed stroomde weer weg uit haar hoofd; even raakte ze door duizeligheid bevangen. Ze haalde een hand door haar haar.

‘Lukt het?’

‘Wat?’

‘Ben je er klaar voor?’

‘Ja, ja.’

‘Stap één. De quantumbit.’

Reacties zijn gesloten.