Spoedklus

Het gebouw op de campus was toch nog snel gevonden, evenals een parkeerplaats aan de achterzijde, waarvoor ze, om die te bereiken, tweemaal handmatig een slagboom omhoog had moeten draaien (de tweede keer niet zonder krachtig doorduwen, waarna de boom niet meer sluiten wilde en in verticale stand geblokkeerd bleef). Een bord dat aangaf dat deze comfortabele plekken louter en alleen gereserveerd waren voor TNW-medewerkers negeerde ze, evenals de bordjes bij de parkeerplaatsen waarop de namen van medewerkers strikte eigendomsrechten vastlegden.

Er bevond zich op het vrij kleine terrein één andere auto, een zwarte cabriolet, waarvan de kap gesloten was. Het bordje ernaast vermeldde de naam van een zekere De Vries; het deed er ook niet toe; ze parkeerde vlak naast de cabriolet en bleef na het omdraaien van de contactsleutel nog even zitten.

Quantumcomputers… Dat klonk intrigerend, het riep in elk geval wel enkele associaties op: aan geheimzinnige processen op uiterst elementair niveau, spookachtig en onbegrijpelijk voor haar en de lezers, die over het algemeen natuurlijk geen flauw benul hadden van de werking van zelfs ook maar een alledaagse computer. Dat gold helaas ook voor haarzelf. Je moest beginnen met je erin te verdiepen.

Eerst maar eens die Bartels opzoeken. Hoe werkt het precies, wat is de essentie, wat zijn de toepassingen? Ze haalde diep adem, trok haar pumps aan en gebruikte de achteruitkijkspiegel om haar haren te kammen en haar lippen te stiften. Ze controleerde de inhoud van haar handtas, trok haar jasje van de kleerhanger aan de rugleuning en verliet de auto. Gelukkig regende het niet meer.

De lezing scheen inderdaad al afgelopen. De deuren aan de voorzijde van het gebouw stonden wijd open en een aantal mensen kwam naar buiten; anderen stonden al te praten op het pad voor het gebouw. Er was daar ook parkeergelegenheid, zag ze nu. Het leken hoofdzakelijk studenten, een enkele medewerker vermoedelijk. Collega-journalisten zag ze niet, maar misschien liep er iemand van het universiteitsblad rond. Niet dat ze dáár iets mee zou opschieten.

Ze haastte zich de trap op en begaf zich naar binnen. Bordjes gaven de richting aan en toen ze de deur van de Blauwe Zaal opende, bevond zich daar een amfitheater met lege banken en in de diepte een podium, waarop een onbemand lessenaar en een leeg projectiescherm het definitieve einde van de lezing aantoonden.

Ze bleef staan en keek. Twee mannen stonden voor het podium. De een leunde in nonchalante houding tegen de opstaande rand en voerde het woord; de ander luisterde, waarbij zijn gezichtsuitdrukking volkomen onbegrip suggereerde. Maar plotseling begon hij toch ijverig te knikken. De spreker begon druk te gesticuleren, enthousiast maar dwingend, alsof hij zijn woorden kracht wilde bijzetten. Hij stond nu rechtop, wierp een blik opzij en viel abrupt stil.

Voorzichtig daalde ze op  haar hoge hakken de middelste trap af. De mannen keken naar haar. Beneden aangekomen, toverde ze een glimlach op haar gezicht en liep met uitgestoken hand naar hen toe.

‘Wij hebben een afspraak.’

Ze herkende Bartels van het filmpje en de foto. De hoogleraar gaf haar een hand.

‘Aha! U moet Jeroen zijn.’

Ze lachte.

‘Gonda de Graaf. Ik ben ingevallen, hij is ziek.’

‘Een aangename verrassing.’

‘Voor hem niet.’

Ze gaf de jongeman ook een hand. Bartels oogde jonger dan ze zich voorgesteld had. Gekleed in een zwarte spijkerbroek en een zwart jasje met daaronder een wit T-shirt, leek hij eerder een wat oudere student dan een gearriveerd hoogleraar, wat hij toch was. Hij  droeg een bril met ronde glazen, van waarachter zijn ogen haar aandachtig opnamen.

‘Ik heb u niet in de zaal gezien. En u zou mij zeker zijn opgevallen.’

‘Ja, nee, dat is… Blijven we hier?’

‘Wat u wilt.’

‘Ik wil graag zitten en aantekeningen maken.’

‘We kunnen in mijn werkkamer plaatsnemen.’

De jongeman naast hen keek van de een naar de ander.

‘Zal ik ook even meelopen?’

Ze staarde naar zijn kreukelige T-shirt, waarop een pinguïn was afgebeeld: een sterk geantropomorfiseerd wezen, in jacquet, eenzaam op een ijsschots, de blik op oneindig. De jongeman keek nu ook naar zijn eigen T-shirt. Een ostentatieve individualist, moest het zijn, licht anarchistisch. Bartels schudde zijn hoofd.

‘Nee, dat is niet nodig. Kom morgenvroeg even langs, dan bespreken we de kwestie verder.’

De man verdween na een handdruk, waarbij hij haar hand net iets te lang vasthield. Ze volgde Bartels, die om het podium heen liep en een deur openhield die leidde naar een trap aan de achterzijde van het gebouw.

Terwijl ze de trap beklommen, Bartels voorop, legde ze uit dat ze pas op het laatste moment vernomen had dat haar collega ziek was, dat ze hierdoor in een lastig parket was geraakt, daar ze nu niets had voorbereid.

‘Ik weet helaas weinig van… computers… van… informatica… En nog minder van quantumcomputers.’

‘Geen probleem. We komen er samen wel uit.’

‘Nog minder… dat betekent dus echt niets.

Bartels glimlachte, zweeg en hield de deur van zijn werkkamer voor haar open.

Reacties zijn gesloten.