Ik wist natuurlijk ook wel dat mijn kaart intussen waarschijnlijk verouderd zou zijn maar het was een kaart die we samen gebruikt hadden: een streekkaart van de wijde omgeving, waarbij de plattegronden van afzonderlijke dorpen in kleurige en toch efficiënte abstractie op de achterzijde waren weergegeven. Ik had hem zo gevouwen dat het kaartje van het dorp nu door éénmaal openslaan van twee helften geraadpleegd kon worden. En zeven jaar was niets, een onbeduidende tijdsspanne in zo’n dorp. Veel zou er niet veranderd zijn.
Het leek mij wel aardig, als ik met die oude plattegrond bij haar zou komen. Ik zou haar de kaart tonen, ze zou zich die dag herinneren en het misschien wel aandoenlijk vinden, dat ik daarmee mijn opwachting bij haar maakte. Ik zou de kaart op tafel leggen en helemaal openvouwen, haar wijzen op de plekken waar we geweest waren, ze zou aandachtig kijken, we staan dicht naast elkaar aan de tafelrand, voorovergebogen, speurend, herinneringen wellen op. ‘O ja! Kijk hier!’ Haar vinger volgt de route van de fietstocht. Het ijs was dan meteen weer gebroken. Mocht dat nodig zijn.
Een datum van uitgave stond er niet op. In elk geval oogde de kaart zelf nog als nieuw, hoewel de informatie misschien niet geheel up-to-date meer was. We hadden hem ook maar één keer gebruikt. Wel was er bij het opvouwen een scheur ontstaan, toen al, of misschien toch nadat ik hem enkele dagen eerder weer tevoorschijn had gehaald,- een scheur op een vouwlijn, zoals dat onvermijdelijk gebeurt met papieren kaarten.