De Oceaan

Het plan was een novelle. Het schrijven van een roman kost tijd. Ter afwisseling even iets ernaast. Een uitstapje. Maar de novelle groeide zelf uit tot een roman.

Synopsis. Gonda de Graaf is een journaliste, Rombert van Loon is een wetenschapper. Ze gaat hem interviewen.

Enkele fragmenten.

(2)

Achter zijn spiegelbeeld in het grote, glanzende raam naast de ingang doemden opeens de gezichten van twee bejaarde vrouwen op; ze staarden hem aan als vissen in een aquarium. Hij liet zijn blik zoekend verder gaan door de serre, die zich over de volle breedte van het café uitstrekte. Links, in de hoek van de serre, zag hij een jonge vrouw; in een fauteuil, onder een hoge, palmachtige plant, een lippenstift in de ene hand, een spiegeltje in de andere. Op het tafeltje voor haar lag een laptop, met opstaand beeldscherm. Een handtas stond naast haar stoel op de grond; ernaast lagen een zakelijk ogend, leren koffertje en een cognackleurige laptoptas.
Ze had hem ook gezien: over het spiegeltje heen, keek ze hem aan. Hij deed een stap opzij, opende de deur en ging het café binnen. In  het halletje achter de voordeur trok hij zijn stropdas recht, wierp een blik op zijn schoenen en schoof het gordijn opzij dat toegang verschafte tot het inwendige van het café. Achter de bar, tegenover hem, enkele meters dieper in het café, tuurde een ober op een monitor. Een serveerster stond naast hem en keek over zijn schouder mee. In de serre, links naast hem, waren de twee vrouwen in gesprek; de jonge vrouw in de hoek stond op; verder was er niemand.
Hij liep naar haar toe; achter zijn rug keken de twee vrouwen toe. Met uitgestoken hand deed ze een stap in zijn richting. Een asymmetrisch lachje speelde flauw rond haar mondhoeken.
‘Gonda de Graaf.’
‘Rombert van Loon.’
Een koele, droge hand; lange, slanke vingers; een korte handdruk. Hij knikte en keek haar ernstig aan. Het scheve lachje ontplooide zich tot een volledige, symmetrische lach. Ze had een brede mond met glanzend witte tanden, een adelaarsneus en blauwe ogen, die hem aandachtig opnamen. Een bril met ovale glazen en een dun, zwart montuur versterkte het effect van een doordringende blik. Rode lippen verzachtten de scherpte van haar gezicht. Hij glimlachte. Enkele melodieuze tonen klonken; de journaliste keek om. Op de laptop verscheen een screensaver: een patroon van gekleurde bellen, die traag over het scherm zweefden.

***

(9)

Uitbundige, veelkleurige vegetatie bloeide in de ongemaaide wegbermen en langs de sloten, die beide zijden van de weg flankeerden. Aan de hemel dreven, verspreid in kleine plukken, cumuluswolkjes in het blauw; ze reden de zon tegemoet. Er was nauwelijks ander verkeer. Ze keek naar een roofvogel die, op een lantaarnpaal hoog boven de weg, zijn veren gladstreek. Ze wierp een snelle blik op Van Loon, die een zonnebril had opgediept uit het portiervak naast hem; een ouderwets exemplaar met grote, spiegelende glazen. Eén hand hield hij losjes aan het stuur, de ander hing nonchalant buiten het portierraam; ze hoorde hoe hij met zijn vingers op het portier trommelde. Zijn ogen kon ze niet zien, maar hij leek voortdurend recht voor zich te kijken, zijn blik gericht op de smalle weg.
‘Zag je die vogel?’
‘Wat?’
Gonda draaide zich half om en keek door het achterraam.
’Niets.’
Ze bleef even turen, wierp een blik op haar tas, die geopend op de achterbank stond, draaide zich weer om en keek voor zich. Rechts van de weg verscheen een tuincentrum: een aaneengesloten reeks identieke gebouwtjes met glazen voorgevels en glazen, piramidevormige daken; op het terrein ervoor grote sierpotten, plantenbakken, wapperende vlaggen; ernaast een paar kassen. Er was niemand te zien.
Rommelig ogende bebouwing doemde op: een distributiebedrijf, vrijstaande huizen, tuinen, schuren, kassen; in de verte zag ze een gehucht met een lage, stompe kerktoren. Van Loon liet het gehucht links liggen, draaide over een rotonde en reed verder in oostelijke richting. Ze keek naar de glastuinbouwbedrijven, de verwerkings- en distributiebedrijfjes die langzaam voorbij gleden. De bebouwing werd minder; nieuwe tuinen en velden. De stad lag achter hen; de zee bleef verscholen achter het duingebied aan de kust.
Gonda maakte een armgebaar.
‘Kijk, toch nog wat natuur, zo dicht bij de stad.’
‘Natuur…’
Ze wachtte, maar hij zweeg. Ze keek naar hem; zijn hoofd bewoog niet, zijn blik gericht op de weg.
‘Wát, natuur?’
‘Natuur… dat kan zoveel betekenen.’
‘Zoals?’
Van Loon haalde zijn schouders op.
‘Het is een vaag, abstract begrip dat voor iedereen iets anders betekent.’
‘Juist, ja.’
‘Het is maar een woord.’
‘Zeker. Het is maar een woord. Is dat hoe jij denkt?’
Van Loon glimlachte.
‘Dit is een totaal gecultiveerd landschap.’
‘Cultuur is toch ook maar een vaag, abstract begrip?’
Van Loon zei niets. De glimlach bleef. Gonda draaide zich om en pakte haar tas; ze zette de tas op haar knieën en begon erin te rommelen. Van Loon keek even opzij; ze sloot de tas, opende hem weer een paar centimeter en keek voor zich.

***

(13)

‘Stel me dan een vraag uit je boekje.’
‘Wie zegt dat daar vragen instaan?’
‘Jij. Niet? Wat staat er dan?’
‘O, van alles, aantekeningen.’
‘Pak het eens.’
‘Waarom?’
‘Toe nou.’
Ze haalde het notitieboekje uit de zak van haar jasje en begon te bladeren.
‘Stop!’
Ze keek op.
‘Wat staat daar? Lees eens voor.’
Gonda staarde naar de opengeslagen bladzijden.
‘Dit is niks.’
‘Lees voor!’
‘Oké, oké. Het is… Luister. Het… Dit dan. De zon en de zee springen bliksemend open…’
Ze hield op. Van Loon begon hard te lachen.
‘Wat is dat? Romantische poëzie?’
Hij probeerde het boekje te pakken, maar ze trok het snel weg.
‘Lach me niet uit. Ik heb gewoon wat associaties opgeschreven. In de brainstormfase. Dit is zomaar toevallig een bladzijde. Dit kan ik misschien ergens gebruiken. Om sfeer te scheppen. Dacht ik. Oké, dit slaat natuurlijk nergens op. Dus dit waarschijnlijk dit niet. Maar er staan ook serieuzere zaken.’
‘Natuurlijk. Lees nog eens wat voor.’
‘Nee.’
‘O.’
‘Later, misschien.’
‘Later?’
Ze stopte het boekje in de handtas en trok de ritssluiting dicht. Ze keek om zich heen.
‘Waarom is hier toch geen mens?’
Hij keek op zijn horloge.
‘Etenstijd voor de brave burgers, denk ik.’
Ze keek ook op haar horloge en trok de riem van de tas iets hoger op haar schouder.
‘Luister eens, Rombert. We hebben nu het een en ander besproken. Het is intussen bijna vijf uur. Toch zijn er nog heel wat zaken waarover ik iets zou willen vragen. De echte vragen.’
‘Die echte, harde vragen? Geen poëtische opwellingen?’
‘Ja. Echt serieuze vragen.’
Ze glimlachte.
‘Ik weet niet of je nog andere afspraken hebt? Anders kunnen we misschien ergens samen iets gaan eten? Heb je daar zin in? Misschien in… Maassluis? Delft? God, waar zijn we.’
Ze keek hem aan. Zijn blik dwaalde over het water.
‘Ja, iets eten…’
‘Gezellig toch?’
Hij knikte.
‘Ja, waarom niet? Maar niet in Delft. Daar kom ik voortdurend collega’s en studenten tegen.’
‘Nou, en? Dit gesprek is toch niet geheim?’
‘Absoluut niet. Maar een hapje eten, ja, dat zouden we wel kunnen doen. Laten we maar beginnen met verder te rijden.’

***

(20)

‘Ik was nieuwsgierig. Een nieuwsgierig kind. Ik wilde alles weten. Ik stelde voortdurend vragen. Waarom? Wie? Wat? Dat waren mijn stopwoordjes. Ik wilde weten wat er verborgen was. Onder de oppervlakte. In machines, apparaten. Ik demonteerde een radio, om te kijken wat er in het inwendige verborgen was. Ik wilde zelf zoiets maken. Ik bouwde een kristalontvanger met een germaniumdiode.’
‘We hadden een spel thuis, een vraag- en antwoordspel. Electro. Het was een kartonnen doos waarbij de bodem bestond uit een stuk karton voorzien van twee rijen perforaties waar zilverpapier in te zien was. Er was een batterij ingebouwd en er waren twee draden met puntige metalen pennen. Als je de juiste twee gaatjes bij elkaar zocht en aanraakte met de pennen, ging er een lichtje branden. En anders niet. Daarop kon je kaarten met vragen leggen, waarin zich op dezelfde plekken gaatjes bevonden. Vraag aanraken, juiste antwoord aanraken. Lichtje! Ik had meteen door dat het patroon van juiste koppels daarbij vast lag, en werd bepaald door het patroon op de bodem van de doos. Dat kon je ook gewoon onthouden. Toen sloopte ik de bodem en zag de zilverpapierstroken.’
‘Zo was ik.’
‘Anderen wilden dokter worden, of bloemist of rechter, maar ik wilde wetenschapper worden. Ik wilde alles weten, meer dan mijn vriendjes, meer dan de leraar, meer dan iedereen. In een vakantie zat ik stiekem achter mijn bureau en leerde Latijnse woordjes. Mijn vriendjes mochten dat niet weten.’
‘Ik zou alles verklaren, ik zou iedereen de juiste antwoorden leren. Ik zou alles begrijpen en dat aan iedereen uitleggen. Daarbij zou ik grote ontdekkingen doen.’

***

(25)

Hoe krijg ik hem aan de praat? Ik had twee invalshoeken. Maar ik ben eigenlijk nog op zoek naar de juiste… Ik weet niet precies… hoe… wat… De complexiteitinvalshoek verklaart niets. Ik wil hem begrijpen. Ik ben dichterbij gekomen. Ik ben op zoek naar de juiste woorden. De juiste benadering. Een soort instelling, van waaruit ik kan verklaren en begrijpen. Misschien bestaat er niet zo’n instelling, maar ik zoek verder. Want ik ben niet tevreden. Ik wil jou begrijpen, Rombert Van Loon. En dan zeg jij, ‘Wat is begrijpen?’ maar ik zal het weten zodra ik zover ben.

Ze stonden in de lift, naast elkaar; Van Loon leunde met zijn rug tegen de achterwand en keek omhoog naar de opflikkerende lichtjes die de verdiepingen aangaven. Gonda keek in de spiegel naast zich. Ze streek met haar wijsvingers over haar wenkbrauwen. Achter haar spiegelbeeld zag ze hem staan; hij zag er ontspannen uit, nonchalant leunend tegen de wand. Even sloot hij zijn ogen, toen draaide hij zijn hoofd en keek haar in de spiegel aan. Glimlachte. Ze wendde haar blik af.

Complexiteit… Mijn uitgangspunt is… interessant. Het verhaal klopt, maar de vraag is of het relevant is. Het is denk ik niet relevant. Dus ik laat het maar voor wat het is. Want ik wil het eenvoudig houden. Ik moet het loslaten. Het werkt niet. Het verklaart niets, het heeft niets met zijn problematiek te maken.

Ze liepen door de gang, sloegen de hoek om en kwamen bij de kamerdeur. Van Loon pakte de kaart uit de borstzak van zijn overhemd en haalde hem door de gleuf. Het deurslot klikte. Hij schakelde het licht aan, ging naar binnen; ze liep achter hem aan. Opeens bleef hij staan, ze botste tegen hem aan.
‘Wat is dit?’
Van Loon stond voor haar, in de deuropening van het halletje. Ze boog zich opzij en keek langs hem heen.

***

Reacties zijn gesloten.