Nastro Azzurro
Dramatisch of ál te lieflijk?
Om de beurt rijden de twee bussen, op de smalle strook kustweg tussen rotswand en afgrond, een paar decimeter verder, totdat ze tenslotte, de zijspiegels ingeklapt, de chauffeurs loerend door het zijraam, parallel naast elkaar staan, met hoogstens één decimeter tussenruimte, waarna beide chauffeurs weer flink gas geven, de ene bus op weg in de richting van Sorrento, waar ik een uur geleden vertrokken ben, de andere, waarin ik vanachter het raam zit te kijken naar het landschap, op weg naar Amalfi. Een kilometer of tien is het nog. Rechts van me, in de diepte, zo’n honderd meter onder de kronkelende weg op de berghelling, breken de golven op de rotsen.
Twee uur. Een bewolkte dinsdagmiddag, eind april. Maar regelmatig klaart het op en breekt de zon weer door en dan glinstert het licht op het water in de baai van Salerno, daar beneden. Geregend heeft het vandaag niet en ik verwacht niet dat het alsnog gaat gebeuren.
Ook Positano, waar we een paar minuten geleden zijn gestopt, toonde zich in het zonlicht: de bewolking brak juist op het moment dat vanuit de bus, hoog op de berghelling, het stadje tegen de steile berg in zicht kwam. Zo wordt het afgebeeld op de zoetige ansichtkaarten, de lokkende foto’s, de kitscherige schilderijen waar de toeristenindustrie gebruik van maakt: kleurrijk en idyllisch. Een aanzienlijk deel van de passagiers is er uitgestapt, maar ik zal het stadje, niet meer dan een gehucht, later bezoeken. Eerst ga ik naar Amalfi, waar ik voor twee nachten een hotel heb gereserveerd.
Dit is de zuidkust van het Sorrentijnse schiereiland, het Penisola Sorrentina, waarvan de ruggengraat gevormd wordt door de Monti Lattari,- een naam die in haar Latijnse oorsprong verwijst naar de vast en zeker voortreffelijke melk van koeien en geiten die er eeuwenlang graasden. De Monti Lattari vormen zelf de westelijke voortzetting van de Monti Picentini, een deel van de zuidelijke Apennijnen, waar deze bergketen dwars op staat, in een grillige tektonische uitschieter.
Deze weg, de Strada statale 163, wordt door de Italianen ook wel Nastro Azzurro genoemd, het Blauwe Lint, vanwege, neem ik aan, de fraaie uitzichten op de zee: geheel de zuidkust van het schiereiland volgend, verschijnt er bij elke bocht een nieuw, mooi panorama en bijna altijd is beneden in de diepte de zee te zien, waarvan de golven kalm breken op de basis van steile klippen.
Er zijn niet veel wegen die hier de plaatsen verbinden, in elk geval niet via een weg die meer is dan een verhard wandelpad, een voormalig muilezelpad. Aan de noordkust van het schiereiland, de Napolitaanse zijde, begint de SS 145, die vanaf Sorrento het schiereiland – hier maar een paar kilometer breed – doorkruist, door de heuvels, via het gehucht Sant’ Agata sui Due Golfi, – min of meer de scheiding tussen de Sorrento kust en de Amalfi kust – waarna ze in oostelijke richting vervolgt, om tenslotte aan te sluiten op Het Blauwe Lint.
Groot zijn de afstanden ook niet. Althans, hemelsbreed niet. Het schiereiland, met een oppervlakte van een kleine tweehonderd vierkante kilometer, is hier minder dan vijf kilometer breed en in het oosten is de afstand Castellamare di Stabia – Salerno, waar je ruwweg de basislijn zou kunnen trekken, misschien vijfentwintig kilometer. Maar deze busrit van Sorrento naar Amalfi, over een afstand van zo’n dertig kilometer, duurt ruim anderhalf uur. Dat lijkt lang, maar rijdend langs de steile afgronden op de smalle weg, besef je dat een grotere snelheid niet gewenst is.
Regelmatig gaat de snelheid er helemaal uit, wanneer het problematisch wordt als twee bussen in tegengestelde richting elkaar moeten passeren. Soms moet er gestopt worden bij een verkeerslicht, als de weg te smal of te onoverzichtelijk is om de twee verkeersstromen tegelijk door te laten. Bij elke bocht toetert de chauffeur waarschuwend een keer maar soms zou je wensen dat hij ook wat gas terugnam.
En nóg grazen hier de geiten. Als de Amerikaanse, enkele plaatsen voor me, blijkbaar alleen op reis, een paar loslopende schapen en geiten in de berm ontdekt, slaakt ze vreugdevolle, enthousiaste kreten en kijkt om zich heen of de andere passagiers het ook gezien hebben: ze moet het met ons delen. De verrassende details van het schouwspel rondom. Ik zie het kleine meisje in haar,- of misschien is het gewoon de mens, die in zijn enthousiasme alles met zijn soortgenoten wil communiceren, van het meest dramatische tot het meest onbeduidende.
De weg kronkelt zigzag, in S-bochten en haarspeldbochten, en af en toe rijden we een eindje in westelijke richting, waarbij de zee links in beeld verschijnt, om daarna weer, in oostelijke richting vervolgend, de zee aan de rechterzijde te zien. Steil zijn de kliffen, maar dramatisch, een veelgebruikt woord in toeristische beschrijvingen van het landschap hier, zou ik het aanzicht niet noemen. Mooi is het wel: de diepte, de blauwe zee beneden – donkerblauw, verder van de kust, turquoise op ondiepe plekken; hier en daar een dorpje, soms aan de voet van de helling gelegen, aan het water, soms opgetrokken tegen de helling, soms op een hoge richel. Helder gekleurd zijn de huizen, in witte en gele en terracotta tinten en misschien biedt deze bewolkte dag toch het beste licht om er van te genieten. Het moet ook weer niet ál te lieflijk zijn.
De chauffeur trapt opeens hard op de rem en de bus komt met een schok tot stilstand. Een vrouw voor mij, in gezelschap van wat waarschijnlijk haar twee dochters zijn, schiet vooruit, zoekt in een reflex houvast aan de koffers in de bagageruimte voor haar en slaakt een verschrikte gil. De dochter naast haar helpt de vrouw weer overeind en slaat beschermend een arm om haar heen. De chauffeur toetert langdurig en even later rijden we weer.
De bus rijdt door een laatste tunnel, waarna ons opnieuw een blik vergund wordt op de zee, maar ook op een haven en het stadje beneden aan de berghelling; en dan zijn we in Amalfi. Tenslotte stopt hij op een plein bij het haventje; de chauffeur manoeuvreert tot hij in de rij staat tussen een tiental andere, wachtende bussen en de passagiers stappen uit, nieuwsgierig en zich oriënterend rondkijkend.
Ik loop naar het water en ook ik kijk om mij heen. Net als zij.
Amalfi
Het verbazingwekkende aan Amalfi is, dat het in vroegere tijden, van ongeveer 850 tot 1100, hoewel nauwelijks meer dan een dorp, toch een onafhankelijke zeerepubliek was, een centrum van handel dat belangrijker was dan Napels, een zeemacht die zich kon meten met Pisa, Genua en – toen in opkomst – Venetië, terwijl het nu, maar ook toen, niet veel meer dan een gehucht is, ingeklemd tussen de berghellingen en de zee.