Op weg naar huis, met een snelheid die het toegestane maximum ruimschoots overschreed, had ze nog maar enkele kilometers te gaan over de nagenoeg verlaten snelweg, toen ze opeens gas terugnam. Het was niet nodig dat ze zich haastte, er was niemand die op haar wachtte. Ze keek in de spiegel. In de verte leken twee koplampen heel langzaam dichterbij te komen. Ze gaf weer iets meer gas. De weg voor haar bleef leeg. Motregen glansde in het gele natriumlicht boven de weg; de ruitenwissers voerden, in de laagste stand, hun taak uit met de rustgevende voorspelbaarheid van een onveranderlijk, mechanisch ritme.
Ze mocht dan moe zijn, slaap had ze nog niet. Ze luisterde met een half oor naar de radio. Een weeïge stem trachtte een bruggetje te creëren tussen Bach en Schumann, resulterend in een hopeloos langdradige beschouwing waarbij haar interesse voor de toch al minimaal informatieve inhoud het af moest leggen tegen toenemende ergernis over het gezwijmel.
Genoeg geestdodend geklets. Ze schakelde de radio uit. Het was tijd om te ontspannen: het onderzoek was afgerond, alle informatie verwerkt, alle bronnen herhaaldelijk gecontroleerd en ze had allang thuis kunnen zijn als ze niet op het laatste moment besloten had nog één keer te bellen met Houwaert, om hem dan toch een uiteindelijke bevestiging te ontfutselen, al was het desnoods indirect. Helaas had hij zich opnieuw doen kennen als een vervelende, ontwijkende zeur en het enige dat ze ontving was de bevestiging van het beeld dat ze van hem had. Al te lang had ze aan de telefoon gehangen; tenslotte had ze het gesprek tamelijk abrupt afgebroken. Ze wist ook wel voldoende en kon tevreden zijn; wat restte was de laatste afwerking, een stilistische controle, de puntjes op de i zetten.
Maar vanavond niet meer, ze was moe. Nu geboden waren: een heet bad, een magnetronmaaltijd en rust. Stilte. Misschien later op de avond nog wat werken, als ze toch weer niet kon slapen. Het geklets met Houwaert had teveel tijd gekost en haar geduld was op. Geduld was een tekort aan energie.
Ze wreef met haar blote voet over de ribbels van het gaspedaal. Het rubber voelde prettig aan. De snelheid nam iets af en ze drukte het pedaal weer krachtig in. De wijzer van de snelheidsmeter schoof opnieuw naar honderdvijftig.
Toen rinkelde haar telefoon. De cijfers op het digitale autoklokje versprongen op hetzelfde moment. Half negen. Het was Hendricks. Ze nam op en verlaagde bij voorbaat het geluidsvolume van de telefoon.
‘Hoi. Ik bel je nog even. Jeroen is ziek.’
‘Ziek? Jeroen? Dat lijkt maar zo, Philip. Zo ziet hij er altijd uit. Alsof hij permanent misselijk is, altijd weer iets verkeerds heeft gegeten, een wormstekige appel, een bedorven haring, een…’
‘Heel leuk. Ik zal je observaties aan hem doorgeven. Nee, hij zou vanavond Bartels interviewen, je weet wel, Bartels, die natuurkundige. Of computervent, wat is het. En raad eens wáár die Bartels vanavond een lezing geeft, na afloop waarvan…‘
‘Nee hè.’
‘Ja, in Delft. En je hoeft hem alleen wat vragen te stellen na afloop van zijn lezing. Die intussen wel begonnen is. Was al afgesproken met Jeroen. Die belt me ook zojuist pas. Had ook niets voorbereid. Maar Bartels rekent er op.’
‘Waarom belt hij niet eerder? Is er dan echt helemaal niemand anders beschikbaar?’
‘Gon, ik dacht meteen aan jou. Ik weet dat je toch op weg naar Delft bent. Ben je er al bijna? Het hoeft geen diepte-interview te worden. En jij kunt dat wel aan, dacht ik zo. Qua niveau, Gon, qua… spontaniteit, qua… weergaloze flexibiliteit.’
‘Ja, ja. Die Bartels, die ken ik. Althans, ik zag ‘m een keer in een filmpje. Het is een ontzettend saaie zak. En ik heb geen idee waar die lezing over gaat. En het is halftien als ik er ben, dan zal het wel zo’n beetje afgelopen zijn.’
‘Doet er niet toe. Hij wacht wel, zo snel gaat dat allemaal niet. Ik stuur je wat info. Aankondiging in het universiteitsblaadje. Het is iets met quantumcomputers. Zoek anders later nog even op internet wat extra achtergrondinfo. Ben je er al bijna? Wacht. Let op. Komt-ie.’
Er klonk een piep en er verscheen een kadertje in het scherm van de telefoon. Bericht van Hendricks.
‘Heb je het? Ik hoorde duidelijk iets piepen. Of iemand, haha.’
‘Je weet dat ik me graag goed voorbereid.‘
Ze tikte op het scherm en het bericht opende.
‘Verdomme, dit zijn tien regels. Wat héb ik daaraan?’
‘Relax. Je redt je er wel uit. Wat zeg ik, je zult het heel goed doen. Het is toch wel een béétje jouw expertise?’
‘Totaal niet.’
‘Werk nou even mee.’
‘Je weet wat ik altijd eerst uitgebreid onderzoek doe. Ben ik een wetenschapsjournaliste? Hier weet ik niets van. Computers? Quantumcomputers?’
‘Je hebt toch een mondje om vragen te stellen? Maak er eventueel een mooi sfeerverslagje van. Eén kolommetje is wel genoeg. Het is voor de zaterdagbijlage.’
‘Jezus, Philip, sla niet zo’n idioot toontje aan. Nee, stil maar, ja, ja, je was sarcastisch.’
‘Luister. Het is iets heel nieuws. Fundamentele stap. Niemand weet er het fijne van.’
‘Beetje overdreven hè, niemand. Het gaat erom, wat ik er van weet. Maar oké, op zich is het wel interessant, natuurlijk. Alleen heb ik nu geen tijd meer om iets uit te zoeken.’
‘Je hoeft niet altijd álles uit te zoeken. Ga nou eerst maar met hem praten. Hij rekent er op. Later kun je het eventueel nog wel een beetje aanvullen. Ik zou maar opschieten.’
‘Ja, ja, oké. Ik ga wel. Ik bel je later.’
Ze beëindigde het gesprek. Op de een of andere wijze moest ze tenminste iets meer te weten komen. En dan maar zoveel mogelijk informatie uit Bartels peuteren. Het was vervelend als hij dadelijk zou merken dat ze van niets wist. Maar je kon tenslotte niet overal kennis van hebben. En als haar onwetendheid hem ergerde, zou ze verwijzen naar de krant, naar het uiterst late tijdstip waarop ze was ingeschakeld.
De regen was opgehouden. Ze liet het zijraam naar beneden schuiven. Met één hand verwijderde ze het elastiekje uit haar haar. Ze spreidde haar vingers, haalde snel haar hand achteloos een paar keer door het haar en schudde haar hoofd. Ze keek in de spiegel. Niemand te zien; de koplampen in de verte waren verdwenen. Ze draaide de spiegel en keek naar haar gezicht. Ze moest zich opmaken. De koele avondwind door het open raam deed haar haren wapperen in de luchtstroom; het natriumlicht kleurde het rood tot een vlekkerig oranje. Ze gaf nog iets meer gas.