Op het Plaza de las Monjas, aan het eind van de Avenida Martín Alonso Pinzón – de promenade die van mijn hotel naar het oude centrum voert – poseert een meisje voor het standbeeld van Columbus. Huelva a Cristobal Colón staat er op de maquette. Geïnspireerd door deze bronzen Columbus die, een vaandel in zijn ene hand, met de andere in de verte wijst, imiteert ze hem. Maar een vaandel heeft het meisje niet, daarom buigt ze haar linkerarm en wijst met de punt van haar wijsvinger op haar eigen hoofd. Haar rechtervoet wijst in dezelfde richting als haar rechterarm en zijn rechterarm – naar onbestemde verten. Van ontdekkingsreiziger tot balletdanseres. Een tweede meisje, op klassieke wijze licht gebogen in de knieën, maakt een foto; nummer drie staat er wat verloren bij en kijkt rond – zij is het die mij ziet aankomen. Hun fietsen staan nonchalant tegen het beeld. Nonnen in spé lijken ze niet.
Het is bijna vier uur. Een zonnige donderdagmiddag, de laatste dag van oktober. Op het plein en in de straten eromheen is het rustig. Siësta lijkt hier nog gebruikelijk. Als ik, verder gelopen, bij de meisjes ben aangekomen, vraagt de fotografe mij een foto van hun drieën te maken. Ze spreekt me in het Spaans aan. Ze gebruikt een digitaal fototoestel om de foto’s te maken, geen mobiele telefoon. Ik maak twee foto’s van hen. Toeristen… Ik kies een bankje op het plein uit en kijk om me heen.
Twee uur geleden ben ik, komend uit Sevilla, van het busstation naar het hotel gelopen, geleid door mijn mobiele telefoon, maar ik ben vergeten de optie kortste route aan te vinken en de geboden route voert langs een drukke weg aan de rand van het centrum. Het is warm en de route staat me niet aan. Maar veel verder dan de kortste weg blijkt het, achteraf bezien, niet. De gereserveerde hotelkamer bevalt me op het eerste gezicht ook niet, maar blijkt mee te vallen. Het is op de achtste verdieping, aan de achterzijde, met uitzicht op de rand van de stad: wat huizen, een onbebouwde vlakte daarachter; in de verte zijn hijskranen en fabrieksschoorstenen te zien. Last van geluidsoverlast van de drukke Avenida Sundheim zal ik hier niet hebben en de tweepersoonskamer is ruim. Als ik mijn spullen heb uitgepakt en mij wat heb opgefrist, verlaat ik het hotel.
Niemand gaat naar Huelva, behalve ik. En drie meisjes uit een afgelegen dorpje aan de Costa de la Luz. ‘We gaan naar de stad!’ ‘Zijn jullie voorzichtig?’ ’Ja mam!’ En ze fietsten de hele dag langs de kust, in de warmte van de laatste oktoberdag.
Het westen van Andalusië en de vlakten rond Sevilla worden meestal overgeslagen door toeristen die Zuid-Spanje bezoeken, vermeldt een reisgids. Een nauwelijks interessante havenstad met een geschiedenis die wél interessant is. Toeristisch gezien stelt Huelva niet veel voor. De stad is niet het bloeiende centrum van een druk bezochte Costa de la Luz geworden zoals de planologen wilden.
In de geschiedenis van deze stad ben ik niet in de eerste plaats geïnteresseerd: ik wil de kust bezoeken en Huelva ligt er niet al te ver vandaan. Van Sevilla ben ik met de bus hierheen gereisd. Deze ochtend ben ik van mijn hotel in Santa Cruz, vlak bij de kathedraal, naar het Estación del Prado de San Sebastian gelopen,- busstation vanwaar bussen naar Huelva zouden moeten vertrekken. Maar mijn informatie klopt niet. Een vrouw vertelt me – nadat ik twee keer mijn uitspraak van Huelva aangepast heb begrijpt ze me – dat ik naar de Plaza de Armas moet. Ik baal een beetje want ik ben intussen gewend aan het ultralichte schoudertasje maar nu heb ik de complete reistas aan mijn schouder hangen. Maar ik besluit er toch maar heen te lopen, het is zo’n anderhalve kilometer, via de paseos aan de Quadalqievir. Op zich is het een aangename wandeling. En er vertrekt na niet al te lange tijd een bus, in westelijke richting. Negentig kilometer, vijf kwartier, grotendeels via de snelweg. Een boeiend landschap is deze vlakte niet. Ik luister naar muziek – een Spaanse zanger die vijfentwintig jaar geleden populair was – en maak wat aantekeningen in mijn notitieboekje.
Huelva ligt op een schiereiland in het Zuidwesten van Andalusië, in het Huelva estuarium dat wordt gevormd door de Rio Tinto en de Rio Odiel. Aan westelijke zijde wordt het schiereiland begrensd door de Rio Odiel, aan oostelijke zijde door de Rio Tinto. Aan de overzijde van de Rio Odiel liggen moerassen. Twee kilometer ten zuiden van het centrum van de stad, bij Punta del Sebo, vloeien de rivieren samen om enkele kilometers verder in de Golf van Cádiz te stromen. De Rio Tinto begint een 100 kilometer verder naar het noorden in het mijngebied; de Odiel, 140 kilometer lang, ontspringt in de Sierra de Aracena, het westelijk deel van de Sierra Morena, in het noorden van de provincie Huelva. De provinciehoofdstad zelf ligt op een tiental kilometers van de kust van de Atlantische Oceaan; het centrum, de oude stad, ongeveer in het midden van het schiereiland, aan de oever van de Rio Odiel.
De drie meisjes zijn lachend weggefietst. Het Plaza de las Monjas is een tamelijk royaal min of meer centraal plein in het historische centrum, maar het heeft trekken van een dorpsplein. Bankjes rondom, waarop wat Spanjaarden zitten, enkele kinderen voetballen op het plein. Sommigen hebben een schooluniform aan. Een stoer jongetje maakt koelbloedig slidings op de stenen, maar even later omspeelt een meisje hem. Ze zijn een jaar of acht, negen, zo te zien. Vijf vrouwen zitten op het kleine terras van een kiosk aan de noordwestzijde van het plein en drinken witte wijn. Tussen de wijnglazen staat een collectie tapasschaaltjes uitgestald. Aan de zijde tegenover mij zitten aan aantal gemeentearbeiders op een bank te praten. Als ik opsta om een foto te maken van een van de gebouwen rond het plein, roept een van hen iets naar me. Ik loop in zijn richting, lach, zeg iets, maar we begrijpen elkaar niet. Hij vraagt me iets, wijst naar het gebouw. Als ik lachend mijn schouders ophaal en wegloop roept hij me enthousiast achterna: Bravissimo! Ik heb geen idee waarop hij daarmee doelt. Questo… herinner ik me wat later en concludeer dat hij een vraag herhaald heeft. De meeste winkels rondom het plein zijn gesloten maar de Carrefour supermarkt is open. Ik koop er mineraalwater en broodjes.
Het bronzen beeld staat op een sokkel; Columbus wijst met zijn rechterhand in de richting van de Calle Vázquez López: daarachter ligt de zee. Het beeld staat er pas een paar jaar. Columbus is een toeristische trekpleister: vertrokken met de drie karvelen uit Palos de la Frontera, een plaatsje een eind verder aan de overkant van de Rio Tinto, is hij nu de held van Huelva en omstreken. Bij gebrek aan beter? Want maakt het werkelijk veel verschil dat Columbus hier in de buurt zijn eerste reis begon en niet in, laten we zeggen, Cádiz of zelfs Genua… Een beroemd geval van serendipiteit met grote gevolgen: met een verkeerde kaart, foute schattingen en een stevig ego op weg naar zijn droomroute, belandde hij aan het eind van zijn eerste reis in de West-Bahama’s. Er is een ander beeld ergens ten oosten van Huelva, er is een Columbusroute,- je moet iets als provinciestad.
Later wandel ik door de straten rond het plein, min of meer richting kust, met als vaag doel de haven te bekijken. Is hier wel een haven? Een echt plan heb ik eigenlijk niet.
Dat gebrek aan attracties daar in huelva stimuleert wel de fantasie lijkt het. Mooi verhaal!