Hoewel ik ooit informatica studeerde, in Nijmegen, in de jaren ’80, is het de geroutineerde lezer natuurlijk bekend dat hoofdpersonen in de literatuur niet op naïeve en onbezonnen wijze met abstracte vertellers geïdentificeerd mogen worden, – laat staan met de schrijver. De overeenkomsten tussen de heer Dankaart en mijzelf zijn beperkt – wat niet wegneemt dat de kern van het verhaal (voor zover die eenduidig vastgesteld kan worden) mij na aan het hart ligt. Hetzelfde geldt voor Thomas Dankaart, in al zijn onzekerheid en rigiditeit op weg naar een onbekende bestemming waarvan de invulling hem nog grotendeels vrij staat, hoewel zijn primaire verbanning dwingend opgelegd wordt. Of zou die verbanning toch indirect volgen uit de misschien wel fatale opbouw van zijn karakter?
In het afgelopen voorjaar werd bij Infologos, een dynamisch en veelbelovend maar nog jong automatiseringsbedrijf, gevestigd te Amsterdam, ergens aan een van de grachten, onverwacht en op staande voet een medewerker ontslagen die pas enkele maanden in dienst was. Het is de vraag of Thomas Dankaart, de uitgerangeerde informaticus, had kunnen en misschien zelfs had moeten weten dat er, op ondoorzichtige wijze weliswaar, onder de oppervlakte van de waarneembare dagelijkse gang van zaken in het bedrijf allerlei processen gaande waren die leidden tot deze voor hem onaangename confrontatie. Het is al evenzeer een open vraag of het in de eerste plaats deze verborgen processen waren die een afdoende causale verklaring waarborgen. Een feit is, dat Thomas Dankaart volkomen verrast werd door de onverwachte manoeuvre van de bedrijfsleiding. De gevolgen voor deze ambitieuze en optimistische man waren tamelijk ingrijpend.
Natuurlijk was er, zoals altijd, al geruime tijd het een en ander gaande; en als hij niet de gewoonte had gekoesterd, zelfs in situaties waarin hij met directe conflicten in zijn privéleven werd geconfronteerd, zijn denken altijd te richten op abstracte zaken, van niet-emotionele en onpersoonlijke aard, dan was hij in ieder geval beter voorbereid geweest. Misschien hadden de gebeurtenissen dan zelfs een heel andere loop genomen; misschien was van de door hem onbewust veronderstelde noodlottigheid geen sprake. Maar zelfs toen hij, letterlijk en figuurlijk, op straat stond, verzuimde hij een analyse achteraf te maken: de hevigheid van zijn emoties, die niet in de laatste plaats werd veroorzaakt door de consequente en onbewuste onderdrukking ervan in de voorafgaande periode, leidde tot een snelle en fatale uitbarsting waarin voor intellectueel onderzoek geen ruimte meer was.
Zijn korte carrière was voorspoedig verlopen. Enkele maanden voor zijn afstuderen was hij aangenomen bij een groot telecommunicatiebedrijf waar hij met succes diverse aanvullende cursussen gevolgd had. Gedurende drie maanden reisde hij als trainee door het land, in het gezelschap van een van zijn oudere collega’s, wiens ervaring zich toonde in een tamelijk ostentatieve nonchalance bij het afwerken van gecompliceerde opdrachten. Samen voltooiden ze verschillende projecten met succes. Hij ging met zijn collega’s, een tiental mannen en vrouwen, in de Ardennen op survivaltocht en liet zich daar kennen als een communicatief ingestelde man, in het bezit van het gewenste doorzettingsvermogen en de vereiste ondernemingslust. Hij had het idee dat hij voor alle tests geslaagd was; of ze nu wel of niet als zodanig bedoeld waren. Dankaart werd, kortom, in alle opzichten gewaardeerd: zowel door zijn collega’s, die zich prettig voelden bij de ontspannen manier waarop het contact met hem scheen te verlopen als door de bedrijfsleiding die in hem een snelle en zelfstandige leerling zagen voor wie een behoorlijke toekomst in het bedrijf scheen weggelegd. Toch was niemand verbaasd toen hij, bij het tweede functioneringsgesprek, dat aan het eind van het jaar plaatsvond, kenbaar maakte dat hij zich weliswaar prettig voelde bij het bedrijf, maar desondanks ontslag vroeg: om de acceptabele reden dat hij ernaar verlangde zijn eigen bedrijf te beginnen. ‘Zoiets hadden we wel verwacht,’ verklaarde de personeelschef. ‘Alleen nog niet op zo’n korte termijn. We wensen je in ieder geval veel succes.’
Voorzien van een lovende aanbevelingsbrief solliciteerde hij bij Infologos. Hij werd onmiddellijk aangenomen; hier wilde hij zich voorlopig verder ontwikkelen als specialist in een groot netwerksysteem dat bij enige duizenden bedrijven in het land gebruikt werd. Het moest de laatste stap vormen op weg naar zijn eigen bedrijf. In de avonduren volgde hij op kosten van zijn werkgever een schriftelijke informatie-managementcursus; en wanneer hij ’s avonds in de woonkamer van zijn appartement, aan zijn bureau voor het raam, met doelbewuste en min of meer nietsontziende inzet de lessen bestudeerde, dan kwam van tijd tot tijd de gedachte bij hem op dat hij nu al, in relatief korte tijd, een groot deel van het traject had afgelegd dat hij zich ten doel gesteld had bij de aanvang van zijn universitaire studie. Alles was verlopen zoals hij gepland had; en als vanzelf, zonder veel inspanning. Hij had niets aan het toeval overgelaten en alle stappen genomen die nodig waren om zijn plannen te realiseren.
Hij mocht zich succesvol noemen. Hij zag zichzelf graag als een krachtig autonoom individu dat bewust invloed op de omstandigheden had uitgeoefend en erin geslaagd was zich een leven te creëren dat het resultaat vormde van een doelmatig uitgevoerde strategie. Alle hindernissen had hij moeiteloos genomen. Het scheen hem toe dat dit de opperste vorm van genot was: het besef problemen te kunnen hanteren, meester te zijn over zijn eigen lot en met geleidelijke regelmaat vorderingen te maken op de weg die hij voor zich had uitgestippeld.
Op een vrijdagavond, eind februari, na de gebruikelijke borrel op de zaak, in de tram op weg naar zijn woning, werd hij plotseling overvallen werd door een onbegrijpelijke nervositeit die uit het niets scheen op te komen, als een zich explosief vermenigvuldigend virus. Het was bijna zeven uur. Hij zat achter in de volle tram, ingeklemd tussen de vrouw op de bank naast hem en de passagiers die in het gangpad schouder aan schouder stonden te wachten tot ze op de plaats van bestemming aankwamen. Zijn diplomatenkoffer op de knieën, zijn handen er beschermend bovenop, had hij zitten nadenken over de invulling van die avond: hij had een afspraak met Loeki om naar een musical in Carré te gaan; daarna zouden ze iets gaan drinken in een grand-café en later op de avond zouden ze naar een jazzcafé gaan waar ze tot diep in de nacht zouden dansen op de livemuziek van een band. Dat was niets nieuws: zo hadden ze samen al vele avonden doorgebracht, het was een soort ritueel geworden en altijd was het plezierig, hoewel misschien niet erg opwindend.
Wat gebeurde er? Het onbegrijpelijke van de plotselinge angstgevoelens en het ontbreken van enige aanleiding ervoor veroorzaakten een vlaag van paniek. Hij klemde zijn handen om de randen van zijn koffer; het zweet brak hem uit. Haastig stond hij op, stootte met zijn koffer tegen de benen van de vrouw naast hem en wrong zich met snel kloppend hart tussen de mensen in het gangpad door. Er was geen ruimte. Juist toen hij het gevoel kreeg zich niet meer te kunnen inhouden en de neiging voelde opkomen onbeheerst te gaan duwen, een kreet te slaken, stopte de tram. Hij liet zich meevoeren in de stroom mensen die bij de halte uitstapten.
Misselijk en transpirerend, stond hij met zijn diplomatenkoffer bungelend in zijn trillende hand, op de hoek van de Nieuwezijds Voorburgwal en de Raadhuisstraat. Hij ademde de buitenlucht diep in en vroeg zich af wat hij nu moest. Wat was er gebeurd? Waaraan had hij gedacht? Enigszins opgeknapt door de verfrissende werking van de koele buitenlucht, begon hij zich geschrokken af te vragen wat de oorzaak was van deze onverwachte aanval. Was het iets lichamelijks? Iets anders kon hij zich niet voorstellen: de vlaag van paniek moest een fysieke oorzaak hebben; hij had aan niets onaangenaams gedacht, vlak voor het begon, dat wist hij zeker. En hij was zich niet bewust van al dan niet sluimerende problemen. In een toestand van verwarring en verontrusting, begon hij naar huis te lopen. Hij was een halte te vroeg uitgestapt. Het was kwart over zeven.