‘De mens is een zeepbelletje, zwevend in een ragfijn, atmosferisch schilletje om een minuscuul bolletje in een gigantisch, onbegrensd, oneindig heelal.’
Achter de duinen ruiste de zee; het moest intussen bijna hoogwater zijn. In de duinvallei verstoorde niets de rust. In het felle licht van de juli-zon tekende de omgeving zich haarscherp af: het mozaïek van geel jakobskruiskruid en blauw slangenkruid op de helling beneden hen, de witte stammen van de berken aan de overzijde van het duinmeertje, het ondoordringbare, grijsgroene struikgewas van duindoorns en braamstruiken aan de zuidzijde van het dal.
Hij kneep zijn ogen tot spleetjes. De schittering van het licht op het water van het meertje was intens. Opnieuw keek hij omhoog. Daar, ver boven hen, een klein vlekje tegen de onbewolkte, stralend blauwe hemel, vloog een eenzame zilvermeeuw. Casper volgde hem met zijn ogen. De meeuw, gedragen in een thermiekbel, zweefde in een schroeflijn omhoog, alsmaar hoger. Casper meende de lucht te zien trillen. Of was het verbeelding? Nauwelijks meer zichtbaar tenslotte, gleed de vogel, nog altijd zonder zijn vleugels te bewegen, uit de stijgende luchtkolom en begon onmiddellijk weer te dalen, om uiteindelijk te landen op een duindoornstruik, net onder de top van de hoogste duin aan de overzijde van het dal, waar hij doodstil bleef zitten, zijn kop in hun richting gekeerd, alsof hij hen aandachtig bekeek.
‘Sommige belletjes spatten al snel uiteen, andere waaien eerst nog een tijdje op alle winden mee, vrij zwevend door blauwe luchten, op weg naar niets.’
Casper lag op zijn rug, zijn handen onder zijn hoofd gevouwen, zijn benen gestrekt, het ene been over het andere geslagen. Hij wierp een scheve blik op Mila. Achter de sluier van blonde haren vermoedde hij haar geconcentreerde blik. Licht voorovergebogen, haar benen onder zich gekruist, de rechter onderarm rustend op de picknickmand, was haar houding, ontspannen ogend, sinds de eerste zet niet veranderd; maar met de wijsvinger van haar ene hand tikte ze alsmaar nerveus op de rieten deksel van de mand en haar andere hand masseerde rusteloos een gebruinde knie.
‘Hoewel…’
Ze scheen niet naar hem te luisteren. Nu stak ze een hand uit. Casper zweeg en keek naar de tengere hand, die aarzelend boven het bord bleef zweven en toen weer werd teruggetrokken; ze begon opnieuw haar knie te masseren. Vermoedelijk gleed haar blik opnieuw over de stelling; of misschien onderzocht ze in gedachten, zonder het bord echt te zien, een paar varianten. Dit beloofde lang te gaan duren, als zij zo bleef aarzelen, ze waren nog maar net begonnen, dit was nog maar de opening. Casper keek naar haar hand, de ranke vingers, teer welhaast, de soepele huid, nu gebruind door de zomerzon.
‘Sommige zeepbelletjes maken vaart en schijnen toch een doel te hebben.’
‘Wat?’
Mila keek niet op. Het ritmisch getrommel van vingertoppen op de picknickmand hield aan, net als de vermoedelijk onbewuste massage van de knie.
‘Dat zou althans wel moeten, eigenlijk.’
Opeens schoot haar hand opnieuw uit: een snelle greep, een vloeiende beweging, zonder aarzeling nu, afgesloten met een nadrukkelijke, triomfantelijke klik van hout op hout.
‘Dáár dan!’
Nu keek ze op. Ze lachte naar hem en streek met beide handen tegelijk de blonde lokken achter haar oren. Casper rolde zich op zijn zij, duwde zijn bovenlichaam op en keek, leunend op een elleboog, naar het bord. Ze zag blijkbaar af van de vertrouwde varianten. Was dit nu een ad hoc beslissing of had ze iets nieuws bestudeerd? Maar waarom dan zo lang geaarzeld. Hij keek haar aan. Maar ze keek alweer naar het bord. Van haar gezicht was niets af te lezen.
Hij keek nogmaals naar de stelling op het bord.
‘Dus dit moet het zijn?’
‘Ja.’
Het was wel een bekende zet in deze opening, maar ook een zet die ze nooit eerder gespeeld had en die scheen te impliceren dat ze bereid was nieuwe wegen in te slaan, veelal leidend naar een middenspel met risicovolle posities, tactische complicaties die een complexe strategie verborgen waarin uiterst riskante, labiele stellingen door beide partijen met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behandeld moesten worden teneinde vroegtijdige capitulatie te voorkomen.
Althans,- voor zover hij zich deze openingsstelling en de achterliggende ideeën herinnerde. Blijkbaar was ze vandaag geneigd zomaar iets nieuws te proberen. Maar waarom zo lang nagedacht? Of probeerde ze te verbergen dat ze stiekem, zorgvuldig en grondig een nieuwe, agressieve variant had voorbereid? Was al dat ogenschijnlijke geaarzel niet meer dan listige, psychologische oorlogsvoering?
Hij keek naar haar gezicht: de gebruinde huid, glimmend van de zonnebrandcrème, de zorgvuldig geëpileerde wenkbrauwen, haar glanzende, blauwe ogen. Ze keek hem aan, een vaag glimlachje om haar lippen. Casper kwam verder overeind, strekte zijn armen, kruiste en boog zijn vingers enige malen en nam toen, tussen twee vingers, zijn dameloper bij de top, als een postzegelverzamelaar een bijzonder exemplaar met een pincet. Hij draaide hem tergend enkele malen in cirkels boven het schaakbord voordat hij hem met een snelle beweging weer op het bord plaatste, vier velden verder op de eerder vrijgemaakte diagonaal, in een geanticipeerde zij het voorspelbare penning van haar paard. Hij liet zich weer achterover op zijn handdoek vallen, strekte zijn benen en gaapte.
Niets aan de hand. Dit was een voor de hand liggende ontwikkelingszet. Als ze werkelijk iets had voorbereid kon ze nu meteen reageren, want zijn zet was niet bijster verrassend en de voorgaande ook niet. Maar haar gezicht was opnieuw verborgen achter de sluier van blonde haren en ze reageerde nog niet. Anderzijds leek het er nu wel op aan te komen. Deze zet was in elk geval goed en dit herinnerde hij zich ook nog. Explosieve situatie of rustiger vaarwater? Het getrommel op de picknickmand was nu opgehouden. Roerloos zat ze achter het bord. Een zweetdruppeltje gleed uit haar hals naar beneden, eerst langzaam, dan sneller, waarna het van haar lichaam viel en onmiddellijk in het droge duinzand wegzakte.
De zon brandde op zijn naakte bovenlichaam; misschien moest hij zich opnieuw insmeren. Zijn blik gleed naar de meeuw. De vogel bewoog niet; het leek of hij nu uitkeek over de zee, die achter de zeereep langzaam dichterbij kwam. Ergens in de omgeving moest een kolonie zijn, maar andere meeuwen waren niet te zien. Wel dreven in het duinmeertje, bijna in het midden van het dal, twee wilde eenden traag langs de rietkraag; het wateroppervlak leek rimpelloos te blijven.
‘Zeepbelletjes…’
Er kwam geen reactie. De hitte in de windkuil was bijna ondraaglijk. Casper veegde het zweet van zijn gezicht.
Ze waren over een schelpenpad de duinen ingewandeld, waarna ze, verscheidene verbodsbordjes negerend, over een omheining waren geklommen, op zoek naar een rustig plekje in het natuurgebied. Er was, ook in de opengestelde delen van het terrein, geen mens te zien.
Zijn blik gleed over het duindal en werd toen vanzelf getrokken door onverwachte beweging. Vanachter een duindoornbosje kwam een zwarte kraai tevoorschijn; laag fladderde hij, in een grillige vlucht, over het struikgewas. De meeuw verliet zijn uitkijkpost en gleed met lome vleugelbewegingen verder naar beneden, naar het meertje. Met wild vleugelgeklap vlogen de eenden op. Achter elkaar scheerden ze laag over het wateroppervlak, waarna ze opstegen en landinwaarts achter de duinen uit het zicht verdwenen. De kraai vloog luid krassend en klapwiekend omhoog naar de hoogste duintop.
Casper gaapte opnieuw.
‘Het is hier zo heet. Zullen we ergens in de schaduw gaan liggen?’
‘Stil eens.’
‘Zou je je niet eens opnieuw insmeren?’
‘Niet nodig.’
‘Ik wil het wel voor je doen.’
Mila gaf geen antwoord. Casper liet zijn blik glijden over haar tengere figuur, de gladde, gebruinde huid, de felgele bikini, de sluier van het in de zomerzon glanzende, blonde haar, die haar gezicht verborg. Hij stelde zich voor dat zijn handen erdoorheen gleden, tastend, woelend; het was of hij het kon ruiken: de zoete geur van zomers leven.
‘Zullen we iets eten, dan?’
Mila keek nu toch verstoord op.
‘Wil je nou schaken of niet?’
‘Wil je nou picknicken of niet?’
‘Straks.’
Hij knikte naar de thermosfles, die naast haar in het zand lag.
‘Geef eens.’
Ze overhandigde hem de fles. Casper schroefde de dop open en schonk zich een klein beetje koffie in. Hij dronk het snel op, draaide de dop weer op de fles en wierp hem in het zand naast zich.
‘IJskoffie was misschien een beter idee geweest.’
‘Je zeurt.’
‘Heb je dan nog steeds geen honger?’
‘Het is te heet. En ik wil nu schaken.’
Casper sloot zijn ogen.
‘Zét dan. Als je nu al zolang moet nadenken… Of heb je dit niet voorbereid?…’
Hij opende één oog; Mila keek alweer naar het bord.
‘Ssttt. Ik wil gewoon schaken…’
‘Schaken… Ach ja, schaken…’
Hij opende ook het andere oog en keek naar de kraai die op een omheiningspaaltje zat.
‘Schaken… Wat is nou schaken?’
Hij sloot zijn ogen weer en gaapte.
‘Een denksport waarbij praten ongewenst is.’
‘Het is strijd. En psychologische oorlogsvoering mag daarbij ook.’
‘Een spel als zuivere uitdaging aan het intellect.’
‘Spel? Oorlog. Toestand inherent aan de menselijke natuur, trouwens.’
‘Jaja. Jij bent dus aan zet.’