(1)
Niets was ooit eenvoudig, alles was altijd ingewikkeld. Ingewikkeld en problematisch,- vooral als je iets eigenlijk op alle mogelijke manieren zou willen bekijken, rustig en op je gemak, alles bedachtzaam onder ogen zou willen zien, om daarna een beslissing te nemen, zonder dat je precies kon voorzien of voorspellen welk van de wegen waarheen zou leiden. Je moest het allemaal een beetje vereenvoudigen. En dan een keuze maken en er verder maar het beste van hopen.
Ze liet haar blik over de omgeving dwalen: het open havenfront met de rondvaartboten, de steigers, het koffiehuis, de bruggen; daarachter het drukke verkeer op de weg langs het water, op het kruispunt achter de middelste brug; de monumentale gevel van het hotel op de hoek rechts, het torentje, de koepel, de Franse balkons; de achtergevels van de huizen aan het water links. En daartussen, in het verlengde van de korte as van het station, bijna recht voor haar, de weg waar zo dadelijk Irina toch wel moest verschijnen, op haar beige scooter. De ochtendzon schitterde op het water. Trams reden af en aan. Ze keek om. De hoofdingang van het station, tussen de twee torens, lag schuin achter haar, aan de andere kant van de tramhaltes; hoog rees de rode bakstenen gevel van de middenpartij boven haar uit. Ze keek op haar horloge. Kwart voor elf. Hier stond ze nu al ruim twintig minuten te wachten. Zuchtend, kneep ze haar ogen dicht en opeens voelde ze het zonlicht op haar gezicht.
Dit warme zonlicht op haar gezicht was prettig; je kon je ogen sluiten en er eenvoudig van genieten. En ook de tekst in het studieboek was aangenaam eenvoudig en overzichtelijk: de zinnen zorgvuldig geordend in alinea’s, gescheiden door witregels, voorzien van heldere, puntsgewijze samenvattingen aan het eind van elk hoofdstuk, waarin alles wat relevant was werd opgesomd, in overzichtelijke rijtje, de items voorafgegaan door blauwe stippen, zodat je misschien de rest wel kon overslaan,- als je tenminste geen vragen stelde die niet meteen te beantwoorden waren, vragen die nieuwe, andere problemen opwierpen, vragen die toch steeds weer in haar opkwamen, die ze eigenlijk helemaal niet wilde stellen. In elk geval nu niet, want ze had geen tijd meer.
Ze haalde het studieboek uit haar tas, opende het en begon te bladeren. Het was een groot handboek, waarvan de inhoud al diverse malen in eerdere tentamens aan de orde was gesteld, in delen en ook al een keer volledig; maar nu gebruikte ze het als basis voor het komende tentamen – het laatste. De bundel papers, waarin diverse gecompliceerde zaken verder uitgewerkt werden, had ze op haar kamer laten liggen. Irina moest opschieten, ze wilde zitten, lezen, studeren. Ze had zich laten overhalen, de vorige dag, toen Irina had voorgesteld om naar het strand te gaan, een dagje uit, zomaar even tussendoor, om te genieten van het zomerse weer. Maar eigenlijk had ze geen tijd, ze moest studeren, voor het tentamen, waarna ze aan de afstudeerscriptie kon beginnen. Ze had nog één dag.
***
(2)
Liesbeth keek de straat af, die zich honderden meters voor haar uitstrekte, bijna loodrecht op de voorgevel van het station, en leidde naar het centrum van de oude binnenstad: links de achtergevels van de huizen, oprijzend uit het water, het bakstenen beursgebouw met de klokkentoren, de top nog net zichtbaar; in de verte, op het centrale plein, de grijze, kalkstenen gevel van het wassenbeeldenmuseum; de lange rij gevels rechts, in verschillende bouwstijlen, waar zich restaurantjes bevonden, hotels, winkels, een enkel kantoor.
Haar blik gleed over het gekrioel van de menigte: de fietsers, de voetgangers, groepjes toeristen, de regelmatige stroom van trams in beide richtingen; een rondvaartboot meerde af aan een steiger; en boven dat alles de blauwe zomerhemel – geen wolkje aan de lucht.
Ze tuurde in de verte: links, bijna aan het eind van de straat, stopte een tram bij een halte en de passagiers stroomden eruit, over het smalle perron, over het fietspad, over het trottoir en het plein daarachter. En daar, op het fietspad, in een slalom tussen groepjes fietsers en plotseling overstekende voetgangers door, verscheen een snel groter wordend figuurtje op een beigekleurige scooter, in hoog tempo, zonder helm, blonde haren wapperend in de luchtstroom, een grote zonnebril op het gezicht.
De scooter kwam snel dichterbij; ze zag nu dat het inderdaad Irina was, en daar was ze al bij het kruispunt achter de brug; ze stak nog juist voor de optrekkende auto’s de rijweg over. Liesbeth zwaaide, maar het was voorbarig. Irina reed over de brug, haar blik gericht op de weg voor haar. Liesbeth zwaaide opnieuw en nu werd ze gezien; Irina schoot tussen twee vertrekkende trams door en stopte vlak voor haar voeten.
***
(3)
Ze schrok op. Er klonk een gedempt gerinkel: één keer, twee keer, drie keer. Het kwam uit Irina’s tas, ze voelde het trillen van het telefoontoestel. Nu hield het op. Liesbeth keek naar het bezetsignaal van het toilet. Rood. Ze keek nog een keer naar de toiletdeur op het balkon, pakte Irina’s tas en sloeg de flap open.
De twee grootste compartimenten in de tas, gescheiden door zwart linnen, waren leeg. Maar in een zijvak, afgesloten met een rits, voelde ze iets. Ze trok de rits open. Los in het vak, lag Irina’s telefoon. Liesbeth staarde naar de telefoon. Het trillen en rinkelen was gestopt, maar er brandde een blauw lampje. Ze boog opzij en keek, haar handen op de leuning, snel om de rugleuning van de bank heen naar de coupédeur. Niemand te zien, bezetsignaal op rood. Ze haalde de telefoon uit de tas. Het toestel was opgeborgen in een hoes van zwart siliconen rubber, met een geel-zwart motief van vlekken, als de huid van een panter of een slang. De achterkant was voorzien van een geprinte foto van Irina in bikini aan het strand,- slank, gebruind, haar witte tanden ontbloot in een stralende lach, in looppas op weg naar de fotograaf; achter haar de blauwe zee.
***
En automatisch, plotseling en razendsnel, verdween haar glimlach, maar toch een miniem moment later dan het snelle ontwaken van het fatale besef.