De Oceaan (fragment 4)

19

Dat kreng. Alles met voorbedachten rade. Wat weet ze? Wat heeft die klootzak gezegd. Haar aantekeningen aan flarden scheuren. Vertrappen. Spugen. Aan de haren trekken, aan de haren door de kamer slepen. Wat nu? Kalm blijven. Schade beperken. Als iedereen het weet is er geen houden meer aan. Voorbeeld stellen. Kalm. Ze moet het niet publiceren. Doet ze toch. Doet ze natuurlijk toch. Eigenwijs kreng. Toneelstuk opgevoerd. Compleet toneelstuk. Wat weet ze?

Hij bestelde een tweede wodka en vroeg om ijs. De barman werkte met een tang twee blokjes ijs in het glas. Hij schudde het glas, de wodka begon aan een rondgang in het glas.

Turbulentie. Wodkastromingen. IJsbergen. Wat weet ze, wat weet ze. Er is nog niets definitief. Niets te bewijzen. Of toch? Wat levert dat onderzoek op? Ze zullen alles ontdekken. Ze gaan de promovendi ondervragen. En daarna? Wat daarna? We begrijpen het niet. We begrijpen het niet zo goed. Nieuwe opdracht. Afleiden. Die prints. Angst. Snel gereageerd. Doeltreffend. Is alles weg? Flarden van gesprekken. Wat heb ik gedaan? Ik weet het niet meer. Het is me overkomen. Een ramp. Er is me een ramp overkomen.

Hij pakte zijn glas. Zijn vingers trilden. Rondom hem was het stil. Hij zette het glas voorzichtig weer op het tafeltje, zonder een slok te nemen.

Wat doe ik hier? Vertrekken, haar laten stikken, wegrijden. Gewoon wegrijden. Zonder nog iets te zeggen.

Hij pakte zijn glas opnieuw, nam een slok, keek om zich heen. Het was rustig in de bar. De barkeeper draaide aan de knoppen van de muziekinstallatie. Aan het andere eind van de bar zat een man in pak, een zakenman, vermoedelijk; een jong stel zat op de barkrukken naast hem; ze schenen bij elkaar te horen of waren in gesprek geraakt. Af en toe klonk het hoge gelach van het meisje op.

Verder rijden, nooit meer terugkomen. Spoorloos verdwijnen. Aan het strand van een onbewoond eiland. Met haar weggaan. Samen. In de zon. Tropische zon. Diepzeeduiken. Koraalriffen. Nergens over nadenken. Nergens meer over nadenken.

Zijn hand sloot om de contactsleutel in zijn broekzak.

En dan. Wat weet ze. Ik moet precies bepalen wat ze weet en wat ze wil. En dan een plan verzinnen. Een aanpak, een strategie. Waar wil ik uitkomen? Of ze laat alle ellende weg of ik laat het haar opschrijven. Zodanig, dat het nog mee valt. Wat is meevallen? Gewoon wegrijden. Opgeven. Val dood. Allemaal. Nee. Misschien ontdekken ze niets. Misschien zijn ze met iets anders bezig. Realistisch blijven. Het is al geconstateerd. Ze hebben het al ontdekt. Ze. Wie? Doet het er toe? Eerst die meid. Misschien leest niemand het. Nee. Iedereen zal erover beginnen te schrijven. Napraters. Overschrijvers. Had ik maar… Kalm blijven. Plan bedenken. Rustig.

Hij dronk zijn glas leeg. De barman, oplettend, stond op. Hij bestelde een jus d’orange.

Wat ze weet bepalen. Teveel. Het is altijd teveel. Gewoon vragen. Wat weet je, Gonda? Zoals ze daar lag. Gonda. In haar mantelpakje, rok gekreukeld. Bloes gekreukeld. De witte kraakheldere bloes. Glad gestreken. Gekreukeld. Vijfentwintig, uit op de scoop van haar nog groene carrière. Wat weet je nu precies? En dan? Afzwakken, dwaalspoor bedenken, nu, eerst alles op een rijtje.

Hij stond op, schoof het glas jus d’orange van zich af en liep naar de hal. Wachtend voor de lift, keek hij om zich heen. Achter de balie stond de receptioniste te telefoneren. Ze legde de telefoon neer en glimlachte naar hem. Hij knikte en keek naar de verspringende lichtjes die de locatie van de lift aangaven. Het verspringen hield op; de lift bleef hangen op de derde verdieping. Hij wachtte ongeduldig, maar het duurde lang. Hij keek om naar de receptioniste, die bezig was een nieuw telefoongesprek te voeren; ze stond met haar rug naar hem toe. Zijn oog viel op een verlicht bordje: de trap. Snel deed hij een paar stappen naar de deur van het trappenhuis, opende de deur en sloot hem zacht achter zich. Een kale, betonnen trap leidde omhoog. Hij haastte zich de trap op en kwam hijgend boven. Hij bleef even staan om op adem te komen en haalde de sleutelkaart door de gleuf.

Ze lag op haar bed, de handen onder het hoofd. Ze draaide haar hoofd en keek naar hem. Ze zei niets. Buiten klonk het ruisen van de branding, straatgeluiden. Hij bleef staan bij de tussendeur.

‘Lekker gewandeld?’

‘Waar gaat het je nu precies om?’

‘Om alles wat ik gezegd heb.’

‘Ja, intussen weet ik niet meer zo goed wat alles is.’

‘Twee invalshoeken.’

‘Vind je dat nu zelf nog geloofwaardig?’

‘Het is misschien moeilijk te geloven, maar het is heus niet alleen om… dát.’

‘En wat wil je dan met dát? Is het je bedoeling om een oordeel te geven? Een veroordeling?’

‘Ik ben niet echt geïnteresseerd in de ethische aspecten.’

‘Alles mag?’

‘Blijkbaar toch niet.’

De vitrages bolden op; een zuchtje wind kwam van zee. Hij liep naar het raam. Beneden de kamer was het terras intussen verlaten. Hij kon het ruisen van de branding hier horen, af en toe stemmen van late wandelaars op de boulevard.

Uitzoeken wat ze wil. Haar plan. Heeft ze niet. Of toch? Wat is haar plan? Of ze het wil veranderen. Wat wil ze eigenlijk? Wat wil je Gonda? Wat wil je dan?

Hij liep naar zijn bed en ging zitten.

‘Maar wat wil je dan precies?’

‘Ik denk dat de wetenschap zo ingewikkeld is geworden…’

‘Hou toch op. Wat wil je nu?’

‘Je moet niet denken dat ik dat maar verzonnen heb. Daarom was ik toch bij dat congres? Dat interesseert me echt.’

Hij gromde iets onverstaanbaars, bukte en begon de veters van zijn schoenen los te knopen.

‘Laat ik het… even aannemen. Maar je hebt toch wel iets weggelaten, in je verhaal.’

‘Dat was de ene kant van de zaak. Dat heb ik je meteen verteld. De andere kant was jij. Dat heb ik toch ook gezegd?’

‘Ja, was er niet ook nog een andere invalshoek?’

‘Dat zeg ik en dat zei ik.’

Hij stond op en liep naar het raam. Hij wierp een snelle blik naar buiten en draaide zich toen om.

 

Reacties zijn gesloten.