De Oceaan (fragment 3)

 

18

Gonda haalde de voicerecorder van onder het hoofdkussen te voorschijn om de opnamen opnieuw af te spelen. Ze wist precies wat hij gezegd had, daar op de boulevard. En daarvoor: kaarten, mama, zijn jeugd – psychologie. Ze beluisterde een ander fragment.

Het gezoem van de lift klonk, vaag hoorde ze het geluid ergens een paar verdiepingen lager. Het nam in sterkte toe, de bel klonk, ze hoorde de deur openschuiven. Voetstappen op de gang. Ze drukte haastig op de stoptoets, wachtte, luisterde en schoof de voicerecorder snel weer onder het kussen.

De deur ging open. Van Loon kwam de kamer binnen; een windvlaag trok door de kamer, toen viel de deur hard in het slot. Ze lag op haar rug, de handen gevouwen onder haar hoofd, haar enkels gekruist. Hij bleef staan in de deuropening naar het halletje.

‘We moeten praten.’

Hij had zijn das afgedaan, het blauwe puntje stak nog net uit een zak van zijn colbert. De bovenste knoopjes van zijn overhemd waren open; hij zag er moe uit.

‘Goed.’

Hij keek om zich heen alsof hij een stoel zocht om in neer te vallen; maar er was alleen het exemplaar aan het minuscule bureautje naast haar, waarop haar tas stond. Hij ging zitten op het tweede bed en draaide zich naar haar toe. Zweeg.

‘Praat dan. Jij werd kwaad. Jij liep opeens zomaar weg.’

Hij staarde haar aan.

‘Wat heeft de Vries gezegd?’

Er kwam niet direct een antwoord. Hij zag hoe ze naar hem keek en toen haar blik afwendde.

‘Nou? Ik wil dat toch wel graag precies weten.’

Ze keek hem niet aan. Het bleef stil. Haar schoenen stonden naast haar bed, aan het voeteinde, netjes naast elkaar; het jasje hing aan een kleerhanger in de verder lege kast waarvan de deur open geschoven stond. Ze had haar koffertje en de laptoptas op een bagagerek gezet, naast de deur naar het halletje. Beiden waren gesloten.

Ze zuchtte.

‘Dat hij je kende. Delft. De universiteit.’

‘En verder?’

‘Ja… hij bleef wat in het vage. Er scheen iets…’

‘Wat?’

‘Iets mis te zijn.’

‘Iets mis.’

‘Ja.’

‘Waarmee?’

‘Met dat artikel.’

‘Welk artikel?’

‘Dat laatste artikel van jou.’

‘Heb je niet gevraagd wát?’

‘Natuurlijk. Maar hij wist het ook niet precies.’

‘En wat dacht je toen?’

‘Ik was geïnteresseerd, natuurlijk. En ik vroeg hem of dat vaker voorkwam. Hoe erg dat was.’

‘Vrij stomme vragen, moet ik zeggen.’

Gonda zei niets.

‘En? Hoe erg was het? Volgens hem?’

‘Dat zei hij niet.’

‘En verder?’

‘Het was voor zover hij wist nog nooit eerder voorgekomen.’

‘En wat dacht jij toen?’

‘Hij was een beetje raar, vond ik. Hij maakte niet zo’n sympathieke indruk op me.’

‘O, niet? Dat valt dan al weer mee. En wat dacht jij toen?’

‘Ik dacht, dit is iets. Hier moet ik iets mee doen.’

‘En toen besloot je mij te benaderen met een smoes?’

‘Het was geen smoes. Ik was bang dat je anders niet zou komen.’

‘Je had me ook gewoon eerlijk alles kunnen vertellen.’

‘Was je dan gekomen?’

‘Weet ik niet. Misschien niet.’

‘Daarom.’

Van Loon stond op en liep naar het raam.

‘Heb jij dat artikel zélf eigenlijk gezien? Weet je waar het over gaat?’

‘Ja, ik heb wel gekeken op internet. Maar ik snapte er niet veel van. Niets, eigenlijk. Ik hoop dat jij…’

Van Loon deed een stap in haar richting, naar het voeteinde van haar bed.

‘Zal ik je vertellen wat ik ervan vind? Ik vind het allemaal ongelooflijk achterbaks. En… triest. Heel triest. En naïef. Zo werkt dat toch niet? Het is niet ethisch. Je had het moeten zeggen. Er bestaat toch zoiets als een journalistieke moraal? En op een gegeven moment had je het toch moeten aansnijden, deze… kwestie. En wat dacht je dan, dat mijn reactie zou zijn?’

‘Weet ik niet. Dat kon ik toch niet voorspellen? Ik heb niet echt een plan, zie je. Ik dacht… als ik eerst maar… Ik wilde je eerst spreken, om te kijken wat voor soort iemand je was. Bent. Dat… die invalshoek, de groei van de wetenschap, dat interesseert me ook echt hoor.’

‘Ja, ja. Ongetwijfeld.’

‘Wat moet ik nu zeggen? Sorry. Ja, sorry. Nu ik je ken, beter ken, ja, ik vind je aardig. Ja. Sorry, het was stom.’

Hij keek haar aan. Schudde zijn hoofd.

‘Dit is echt al te makkelijk.’

Ze gaf geen antwoord, maar bleef hem aankijken.

Hij zweeg en keek naar haar. Haar bloes gekreukeld, het bovenste knoopje nu geopend, haar panty’s wat verdraaid bij haar knieën, lag ze op het bed. Het bleef stil. Hij liep om zijn bed heen en ging weer op de rand zitten. Hij zag hoe ze naar hem keek. Hij ging liggen en vouwde zijn handen onder zijn hoofd. Buiten toeterde een auto op de boulevard. Een lichtbundel gleed over het plafond; het geluid van een automotor stierf weg. Opnieuw was het stil. Hij schoof zijn schoenen uit; met een plof vielen ze op de grond aan het voeteinde van het bed.

Gonda kwam overeind en legde haar kussen recht. Hij wendde zijn blik af.

‘Misschien…’

Hij bleef naar het plafond kijken. In het glas van de plafonniere bewogen twee muggen.

‘Rombert, luister je? Misschien kan ik het toch enigszins goed maken.’

‘O ja?’

‘Ja.’

‘Je meent het.’

‘Jij kunt je verhaal ook vertellen, toch? Dat zal ik dan precies zo opschrijven. Ik laat je alles lezen. Voordat ik het publiceer. Jouw kant van het verhaal. Jouw perceptie.’

Hij reageerde niet.

‘Is dat een idee?’

‘Dit klinkt als een soort juridische procedure. Redelijk. Evenwichtig. Heel redelijk. Enorm evenwichtig.’

Ze zweeg.

Van Loon stond op. Hij liep om de bedden heen naar het raam. Ze keek hoe hij daar stond, met zijn rug naar haar toe. Het bleef lange tijd stil. Tenslotte draaide hij zich om en keek haar aan. Ze lag nog steeds in dezelfde houding op het bed.

‘Ik moet hier over nadenken.’

‘Ja.’

‘Ik ga een eindje wandelen.’

‘Goed.’

 

Reacties zijn gesloten.