Wie zoekt zal vinden (3/3)

Gegeven zijn twee cirkels met gelijke straal die elkaar snijden in A en B. De lijn l gaat door A en snijdt de cirkels in P en Q. Bewijs dat de driehoek BPQ gelijkbenig is.WZZV31

We proberen Polya’s aanpak uit.

Het probleem begrijpen

• Wat is de stelling? Wat is de hypothese?
Twee cirkels, gelijke straal, lijn door een snijpunt van de cirkels, snijdt beide cirkels, de een ook nog in een ander punt.

• Wat is de conclusie?
Dat de driehoek PBQ gelijkbenig is. Wat is gelijkbenig? Twee zijden moeten gelijk zijn, dezelfde lengte hebben. Het is niet meteen duidelijk wélke zijden gelijk moeten zijn.

• Wat zijn de voorwaarden?
De cirkels hebben een gelijke straal, de cirkels snijden en lijn l snijdt de cirkels in P, Q en A. Een deel van de notatie ligt hierdoor al vast. We noteren de middelpunten van de cirkels als M en N; de ene cirkel noemen we Cm, de andere Cn. We maken de cirkels zó dat de middelpunten in het overlappende gebied liggen,- maar dat is geen voorwaarde. Dat zouden we dus kunnen wijzigen. Lijn l loopt tussen de middelpunten,- dat is óók geen voorwaarde. Als het nodig is of handig lijkt, maken we een nieuw plaatje waarbij de de laatste twee niet-voorwaarden eventueel kunnen wijzigen of variëren.

Een plan ontwerpen
We moeten bewijzen dat driehoek PQB gelijkbenig is. We proberen eerst uit te zoeken welke zijden gelijk zijn. Een visuele inspectie leert ons dat we zouden kunnen proberen te bewijzen dat de zijden PB en QB gelijk zijn. Hoe? Kennen we gerelateerde stellingen? Ja, we kennen diverse problemen die hier op lijken. Bijvoorbeeld: twee driehoeken vinden waarvan PB, respectievelijk QB, zijden zijn en te laten zien dat die congruent zijn. Dat is een bekende heuristiek. We moeten daarvoor op zoek naar de twee bewuste driehoeken. Die zijn er in eerste instantie niet. We hebben driehoeken en dus hoekpunten nodig. Hulpmiddelen. We proberen eventueel extra punten te introduceren, zo economisch mogelijk natuurlijk. Als we die driehoeken hebben, hebben we de strategie.

Plan uitvoeren
We proberen te bewijzen dat de zijden PB en QB gelijk zijn door twee driehoeken te vinden waarvan PB, respectievelijk QB, zijden zijn en te laten zien dat die congruent zijn. We moeten op zoek naar de twee bewuste driehoeken. We hebben driehoeken en hoekpunten nodig. Punten die daarvoor in aanmerking komen zijn, naast uiteraard P, Q en B: M, N, en A. Andere punten hebben we in eerste instantie niet. We tekenen, met de punten die we hebben, wat driehoeken waarvan PB een zijde is: PBM en PBA; beide op de cirkel Cm. We tekenen ook driehoek PBN, die ligt niet in zijn geheel op cirkel Cm. We tekenen ook alle driehoeken waar QB een zijde van is: QBM, QBN, QBA.
WZZV32
We hebben een aantal driehoeken getekend. Zien we al twee driehoeken die in aanmerking komen? PBM en QBN lijken congruent, daarmee gaan we het proberen.

Weten we al iets van die driehoeken? We zien dat sommige zijden gevormd worden door stralen van de cirkels. Die zijn allemaal gelijk, want de cirkels waren even groot. Dat geven we aan – een nuttige aanvullende notatie. We constateren: de andere zijden van die twee driehoeken zijn al gelijk. We proberen te bewijzen dat de hoek tussen die zijden bij de twee driehoeken gelijk is, dan zijn de driehoeken congruent op grond van ZHZ. We realiseren ons dat het beide middelpuntshoeken zijn, dus we gaan de stelling van de omtrekshoek proberen te gebruiken, die zegt dat de middelpuntshoek het dubbele is van een bijbehorende omtrekshoek.

WZZV33

We zien dat beide hoeken een middelpuntshoek zijn (van Cm respectievelijk Cn) zijn bij hoek PAB. We halen alle overbodige lijnstukken weg en we concluderen op grond van ZHZ dat de driehoeken PMB en QNB congruent zijn. En dus zijn PB en QB gelijk.

Terugkijken
Ons plan uitvoeren hebben we nu gedaan, elke stap moet nog precies gecontroleerd en bewezen worden. We hebben de cirkels gebruikt, de gegevens, alles was nodig. We schrijven het bewijs nog precies op. Dat is meteen de controle.

WZZV34

We moeten ons nu nog afvragen of dit bewijs geldig blijft als we wat zaken variëren. Wat gebeurt er als we M en N buiten het overlappende gebied van de cirkels laten vallen? Op de rand van dat gebied? Als we lijn l een geheel andere positie geven?

WZZV35 Hebben we alle voorwaarden gebruikt? Kunnen we het resultaat nog anders bewijzen? Wat hebben we gedaan? Wat hebben we gebruikt? We kunnen proberen of het nog korter kan, indachtig Ockhams scheermes.

Geldt de stelling ook als de stralen niet even groot zijn? Wat is de essentie van het bewijs? Kunnen we de opgave anders formuleren? We kunnen ook wat andere zaken bedenken die we zouden kunnen gebruiken. Bovendien kunnen we op zoek gaan naar alternatieve bewijzen. Die zijn wel te vinden – sommige zijn fraaier dan het gegeven bewijs – maar we presenteren ze hier niet.

Polya biedt in How to Solve It een globale structuur om problemen als deze aan te pakken. Deze structuur – probleem begrijpen, plan ontwerpen, plan uitvoeren, terugkijken – creëert een model waarmee de problemen benaderd kunnen worden. Garanties worden daarbij niet gegeven, maar het model is toch nuttig. Heuristische methoden wérken. Waarom? De structuur, de suggesties en de vragen brengen een intellectuele mobilisatie op gang die voorkomt dat de probleemaanpakker passief naar het probleem blijft zitten staren.

Wie zoekt zal vinden
‘Wie zoekt, zal vinden,’ zei mijn moeder vaak tegen mij toen ik nog een jongetje was; deze optimistische uitspraak schreef ze daarbij toe aan de heilige Franciscus van Assisi maar hij is terug te vinden in Matteüs:

‘Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden. Want een ieder, die bidt, ontvangt, en wie zoekt, vindt, en wie klopt, hem zal opengedaan worden.’ (Matteüs 7:7,8 NBG).

Bidden dat problemen opgelost worden lijkt de juiste aanpak niet, op de deur kloppen is ook hulpeloos passief, maar de kern van deze drievoudige belofte levert een positief perspectief: actief zoeken helpt.

Terug naar het begin

Wie zoekt zal vinden (2/3)

De weg naar de oplossing

Polya_4In de inleiding bij de eerste druk van How to Solve It vertelt Pólya hoe hij als student luisterde naar lezingen, boeken las, oplossingen bestudeerde, maar daarbij door één vraag steeds opnieuw gekweld werd: hoe is het mogelijk zélf zo’n oplossing te vinden?
Hoe kan iemand zoiets zélf ontdekken? En hoe kan ik zulke zaken ontdekken of uitvinden?

Hij hoopte dat How to Solve It de vaardigheid van studenten om problemen op te lossen zou vergroten. Niet alleen wiskundige problemen, maar ook problemen in algemene zin. Veel van zijn voorbeelden komen echter uit de wiskunde, vooral uit de meetkunde.

Wat is een probleem?

Een probleem is de kloof tussen een gegeven beginsituatie en een gewenste situatie. De probleemaanpakker zal handelingen moeten verrichten om van de beginsituatie in de eindsituatie te komen. Het probleem is dat de probleemaanpakker niet onmiddellijk weet welke handelingen verricht moeten worden om de gewenste situatie – het doel, de oplossing – te bereiken.

Daarbij kunnen zowel de beginsituatie als de eindsituatie onduidelijk zijn. De probleeminformatie en het doel zijn dan slecht of onvoldoende gedefinieerd. Dit is vaak het geval bij praktische problemen.

Problemen zin er in allerlei soorten en typen. Ze kunnen in klassen worden ingedeeld op grond van allerlei criteria, bijvoorbeeld open versus gesloten, onvolledig gedefinieerd versus volledig gedefinieerd, praktisch versus theoretisch, informeel versus formeel etc.

Probleemaanpak

Probleemoplossen kunnen we omschrijven als het werken aan de oplossing van een probleem waarbij zoeken naar een oplossing centraal staat. De kloof tussen de beginsituatie en de gewenste eindsituatie moet worden overbrugd. Er wordt een weg naar het doel – de oplossing van het probleem – gezocht. Dat zoeken kan bestaan uit een blinde exploratie van mogelijkheden die systematisch (d.w.z. uitputtend, alle mogelijkheden onderzoeken) kan zijn of onsystematisch (trial-and-error, lukraak mogelijkheden proberen). Deze laatste vorm van probleemoplossen staat wat cognitief niveau betreft op dat van een rat in een doolhof.

Er is dus een probleemaanpakker, er is probleeminformatie, er is een doel. Er moeten handelingen worden verricht om het doel te bereiken. Daarbij kunnen zowel probleeminformatie als doel onvolledig of slecht gedefinieerd zijn. De handelingen die verricht moeten worden laten – wil er echt van een probleem sprake zijn – bovendien geen algoritmische procedure toe.

De probleemaanpakker moet nu toch een aanpak zien te bedenken. Een methodische probleemaanpak is een algemene methode om een aanpak voor concrete problemen te genereren.

Polya’s aanpak

Pólya maakt onderscheidt tussen twee soorten problemen: problems to find (‘vindproblemen’)en problems to prove (‘bewijsproblemen’). Een problem to find is een probleem waarbij een onbekende gevonden moet worden, bijvoorbeeld de oplossing van een vergelijking. Een ander voorbeeld, waarbij een object gevonden moet worden: teken (construeer) een driehoek waarbij de lengten van de drie zijden 3, 5 en 7 zijn. Een bewijsprobleem is een probleem waarbij een stelling of bewering bewezen moet worden: bewijs dat de bissectrices van de hoeken in een driehoek door één punt gaan.

Pólya onderscheidt vier basisstappen in de aanpak.

  • Het probleem begrijpen
  • Een plan ontwerpen
  • Plan uitvoeren
  • Terugkijken

Hij komt met het volgende lijstje voor de aanpak van een probleem. Deze aanpak, in de vorm van een uitgewerkte lijst, is te vinden aan het begin van het boek.

1.       Het probleem begrijpen

  • Wat is de onbekende?
  • Wat zijn de gegevens?
  • Wat is de voorwaarde?
  • Maak een plaatje
  • Kies nuttige notaties
  • Scheid de verschillende delen van de voorwaarde

2.       Een plan ontwerpen

  • Ken je een verwant probleem?
  • Kijk naar de onbekende!
  • Hier is een verwant opgelost probleem – Kun je het gebruiken?
  • Zoek de relatie tussen de gegevens en de onbekende

3.       Plan uitvoeren

  • Controleer elke stap

4.       Terugkijken

  • Kun je het resultaat controleren?
  • Kun je het resultaat anders afleiden?
  • Kun je de het resultaat of de methode elders gebruiken?

Bij problems to prove voegt Pólya nog diverse vragen en suggesties toe:

  • Wat is de hypothese? Wat is de conclusie?
  • Scheid de verschillende delen van de hypothese
  • Vind de verbinding tussen hypothese en conclusie
  • Kijk naar de conclusie! En probeer een vergelijkbaar probleem te vinden met dezelfde of vergelijkbare oplossing
  • Houd één deel van de hypothese vast, laat het andere deel vallen; geldt de conclusie nog?
  • Kun je iets nuttigs uit de hypothese afleiden?
  • Kun je een andere hypothese bedenken waaruit je de conclusie gemakkelijk zou kunnen afleiden?
  • Kun je de hypothese en/of de conclusie veranderen zo dat de nieuwe hypothese en/of conclusie dichter bij elkaar liggen?
  • Heb je de hele hypothese gebruikt?

Voorbeeld

Het vinden van bewijzen in de Voortgezette meetkunde, zoals die op het VWO in het wiskunde-B-programma is opgenomen, blijkt een structureel probleem. Soms schijnt de kloof tussen stelling en bewijs een gapende afgrond. En routebeschrijvingen ontbreken.

We kunnen Polya’s aanpak uitproberen op zo’n probleem:

B6 h21 opg 58Gegeven zijn twee cirkels met gelijke straal die elkaar snijden in A en B. De lijn l gaat door A en snijdt de cirkels in P en Q.

Bewijs dat de driehoek BPQ gelijkbenig is.

Eenvoudig is dit probleem niet direct. Het vereist bovendien iets meer voorkennis dan de voorbeelden van Pólya. Het bewijs dat een schoolmethode (Getal & Ruimte) geeft komt volstrekt uit de lucht vallen; ook in andere opzichten is het niet bevredigend.

In de praktijk slagen leerlingen er zelden in dit type problemen zonder hulp op te lossen. Hoe dit aan te pakken?

Lees hier verder.

Lezen en Praten

Wir müssen wissen, wir werden wissen. – David Hilbert

Misschien is de imperatieve kracht van het motto hierboven wel typisch Duits.

Ik moest eens tentamen analyse doen, lang geleden, een van de eerste vakken in de propedeuse.

Ik ging nooit naar college want ik dacht dat ik het beter zélf allemaal kon bestuderen. Of bedenken. Ontdekken! Hilbert, als wiskundige, interesseerde me in dat vroege stadium niet. Ik was Platonist. Wiskundige structuren hadden een eigen realiteit, ze bestónden, geheel autonoom, je kon ze zelf ontdekken. Ik bestudeerde, toch verstandig, daarbij wel dictaten; soms gebruikte ik een boek. Ik was blij dat ik van school af was en niet meer in de klas hoefde te zitten. Dat had ik tijdens mijn studie nog één dag gedaan en toen was ik gevlucht. Een vriend studeerde politicologie. Een ander informatica. Mijn vriendin studeerde kunstgeschiedenis. Met haar sprak ik over Giotto, Friedrich, de Cisterciënzers, maar zelden over wiskunde. En wij lazen. Wij lazen veel.

Het tentamen was mondeling. Het onderwerp was functionaalanalyse. Toen zei ik, in een nonchalante verwijzing, tegen de docent:

‘Hilbertruimte.’

Daarbij sprak ik Hilbert uit op zijn Frans, want ik dacht het een Fransman was.

Ielbèr…

David HilbertDaar moest hij hartelijk om lachen.

http://nl.forvo.com/word/david_hilbert/

Übung macht den Meister.

Leerstijlen verschillen.

Dat hoedje oogt in elk geval ook niet erg Duits.

 

 

 


4-8-2014: Radiopraatje Hilbert uit 1930 met de beroemde woorden. Heel goed Duits.

http://bit.ly/1qUtuzy

 

Wie zoekt zal vinden (1/3)

Toen ik moe was van het zoeken, leerde ik vinden. Friedrich Nietzsche

 

How to Solve It

How To Solve It 1In 1945 verscheen de eerste druk van How to Solve It. Een halve eeuw later vond ik geheel toevallig, in een antiquariaat in mijn geboortestad, het exemplaar dat hiernaast is afgebeeld; van Pólya, had ik toen nog nooit gehoord, geloof ik.

Georg Pólya was een van oorsprong Hongaars wiskundige die zich met verschillende takken van de wiskunde bezig hield, van getaltheorie tot functietheorie, van groepentheorie tot waarschijnlijkheidsrekening, van meetkunde tot combinatoriek. Ook voelde hij zich aangetrokken tot filosofie en literatuur. Escher raadpleegde Pólya over symmetriegroepen en raakte mede daardoor geïnspireerd tot zijn werk met periodieke betegelingen. Pólya doceerde van 1914 tot 1940 in Zurich en vervolgens tot 1953 aan Stanford University. Hij bleef tot zijn negentigste lezingen geven en overleed op 97 jarige leeftijd in Palo Alto.

Toen men hem vroeg welke wiskundige hem het meest beïnvloed had, was het antwoord: Euler. ‘Euler deed iets wat geen enkele wiskundige van zijn statuur deed. Hij verklaarde hoe hij zijn resultaten vond.

Pólya was zeer geïnteresseerd in wiskundedidactiek en pedagogiek. In een lezing voor leraren aan basisscholen verklaarde hij: ‘Wij hebben echter een hoger doel. We willen alle bronnen van het opgroeiende kind ontwikkelen. En de rol die wiskunde daarbij speelt is voornamelijk het denken. Wiskunde is een goede denkschool. (…) Wiskunde is geen toeschouwersport. Wiskunde begrijpen is in staat zijn wiskunde te bedrijven. En wat betekent het om wiskunde te bedrijven? In de eerste plaats in staat zijn problemen op te lossen.

How to Solve It werd vertaald in vele talen en er werden vele exemplaren van verkocht; het wordt nog steeds herdrukt. Het is geschreven in heldere taal; de charme ervan is de eenvoud. Het bestaat uit enkele delen: In the Classroom, How to Solve It, en Short Dictionary of Heuristic. In de tweede editie werd daar nog een vierde deel aan toegevoegd: Problems, Hints, Solutions.  Het grootste deel wordt gevormd door het woordenboekje van de heuristiek. Daarin geeft hij ook een definitie van heuristiek:

‘Heuristic, or heuretic, or ‘ars inveniendi’ was the name of a certain branch of study, not very clearly circumscribed, belonging to logic, or to philosophy, or to psychology, often outlined, seldom presented in detail, and as good as forgotten today. The aim of heuristic is to study the methods and rules of discovery and invention.’

Heuristieken

Als er voor een probleem geen algoritme bekend is moeten er andere wegen worden gezocht. Een heuristische methode is een methode om iets te vinden. Zo’n methode bestaat uit een samenhangende structuur van heuristieken: strategische aanwijzingen om stappen te zetten in de richting van de oplossing.

Daarbij moeten er keuzes en beslissingen gemaakt worden. Misschien moet er een andere invalshoek worden gezocht. Heuristieken zijn vuistregels – vuistregels die nog niet garanderen dat een oplossing gevonden wordt. Deze vuistregels voorkomen een onsystematische exploratie en beperken het aantal wegen in een systematische exploratie (als die al mogelijk is). Bij een knooppunt van wegen kiest men, volgens een heuristische methode te werk gaand, de wegen die het meest waarschijnlijk tot het doel leiden.

Pólya heeft als eerste heuristieken op de agenda gezet. Het doel van de heuristiek, aldus Pólya, is het bestuderen van methoden en regels voor ontdekking en uitvinding. Heuristisch redeneren is daarbij provisorisch, plausibel en niet beslissend, definitief of strikt. Het is vaak gebaseerd op analogie of inductie. Moderne heuristiek, aldus Pólya, probeert het proces van probleemoplossen te begrijpen, in het bijzonder de mentale operaties die nuttig zijn in dat proces.

Ook de psychologische en didactische kanten komen aan bod.
example how to solve it a

As good as forgotten today’… Intussen zijn de tijden veranderd,- niet in de laatste plaats door How to Solve It. Over heuristieken en problem solving is heel wat gepubliceerd. Vanuit een didactische context maar ook in bijvoorbeeld de cognitiewetenschap wordt er aandacht aan besteed.

Men vraagt zich onwillekeurig af of How To Solve It als boek een niet helemaal afgerond project is. Misschien wilde Pólya een gestructureerd boek schrijven, maakte aantekeningen (het woordenboek) maar slaagde er niet in het tot een eenheid te verwerken; toen heeft hij er maar een woordenboekje van gemaakt, dat eigenlijk een lijst begrippen en methoden e.d. is met interne verwijzingen. Zelf kondigt hij in de inleiding in 1944 aan: “The subject is more fully dealt with in a more extensive book by the author which is on the way to completion.” Er zouden inderdaad nog een aantal boeken volgen: Mathematics and Plausible Reasoning (twee delen) en Mathematical Discovery (ook twee delen).

Er zijn heel wat bezwaren tegen How to Solve It en Pólya’s aanpak ingebracht: De werkwijze van ‘echte’ wiskundigen zou heel anders zijn, studenten zouden er niets van kunnen leren. Wetenschappelijk zou het geen waarde hebben: er valt niets te kwantificeren, Pólya’s strategieën zijn niet geoperationaliseerd of te operationaliseren, het belang van conceptuele kennis ontbreekt.

Pólya beschouwde problem solving echter als een praktische kunst, net als didactiek. Hij wilde de wiskunde-in-ontwikkeling demonstreren.

Lees hier verder.

 

De monotonie van het algoritme

Chaque problème que j’ai résolu est devenu une règle, qui a servi après à résoudre d’autres problèmes. Descartes, Discours de la Méthode, 1637

Rekenen

Rekenen is saai. Optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen: er is precies voorgeschreven wat je moet doen en wie braaf de regels volgt krijgt als beloning een uitkomst die al van tevoren vastlag. Sommigen menen dat wiskundigen vooral rekenen en voortdurend geobsedeerd met getallen in de weer zijn. Dat is gelukkig een vergissing. Het wiskundige spectrum is breder. Wiskundigen zijn geïnteresseerd in vele zaken (ook in getallen) maar met rekenen houden ze zich slechts sporadisch bezig – en meestal helemaal niet. Rekenen behoort niet tot de kern van wiskundige activiteiten. Er zijn vele andere objecten dan getallen die de wiskundige bestudeert. Je kunt altijd precies één cirkel tekenen door de drie hoekpunten van een driehoek – dat heeft niets met getallen te maken.

Rekenen is het uitvoeren van operaties op getallen. Het grootste deel van de wiskunde heeft geen betrekking meer op getallen. Het mantra van Pythagoras, ‘alles is getal’, leeft voort als curiositeit in de marge van de filosofiegeschiedenis en zijn muziek der sferen hoort ook niemand meer. Misschien is het, als je dan toch iets algemeens over de essentie van de wiskunde wilt zeggen, beter om te stellen dat de wiskunde over patronen gaat. Structuren. Orde. En daarbij draait het in de praktijk van de wiskundige vooral om het zoeken naar die patronen en het oplossen van problemen daarbij. Het zoeken naar orde, het zoeken naar structuren, het ontdekken van het ontbrekende stukje van een structuur die opdoemt, het analyseren daarvan, dat is wat de wiskunde interessant maakt.

Maar rekenen is nuttig. We hebben uitkomsten nodig, we willen uitkomsten, we eisen uitkomsten. In de praktijk van het dagelijks leven, in de maatschappij, in de wetenschap, is het rekenen noodzakelijk. Sinds de uitvinding van de computer en de ontwikkeling ervan, hebben we het rekenen echter grotendeels uitbesteed. Winkelpersoneel hoeft niet meer te rekenen want dat doet de kassa. Sommigen kunnen het ook niet meer zo goed. Dat is geen probleem. Rekenmachines mogen het saaie werk doen. En ze kunnen het ook veel sneller en steeds beter.

Toch is het rekenproces in abstracto wel interessant – maar om heel andere redenen dan het bepalen van een uitkomst.

RekenmachineTI-25

In het jaar dat ik naar de bovenbouw van de middelbare school ging werd de aanschaf van een rekenmachine voor het eerst verplicht gesteld. We gebruikten een Texas Instruments, de TI 25. Het was een elegant apparaatje, plat en licht en het stond gewoon, net als de schoolboeken, op de boekenlijst. En de TI 25 rekende voor je. Soms niet al te snel. Een geliefde grap was op de rekenmachine van je buurman 99! tikken. Dan was het apparaat een paar minuten bezig. Het scherm bleef blanco. Wilde je buurman in de tussentijd iets berekenen, dan was de suffe conclusie vaak: ‘Hé, hij doet ’t niet!’

Rekenen is dom, de rekenmachine is dom en de gedachteloze gebruiker is het allerdomst. Konden wij zelf nog rekenen? Ja, want we hadden al op de basisschool geleerd hoe je moest optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen, rekenen met breuken, met procenten. Exact rekenen met breuken, zonder ze af te ronden, dat kon die TI 25 niet. Hoe die TI 25 precies de wortel van een getal uitrekende wisten we zelf eigenlijk ook niet. Moest je zelf nog kunnen rekenen? Ja, want anders begreep je de algebra niet. Wie niet kon rekenen zou daarbij gehanteerde procedures niet of nauwelijks begrijpen. Maar niemand vroeg je meer om een staartdeling te maken. (Toch was het handig om dat te kunnen. Ik meen me te herinneren dat er veeltermen in factoren ontwikkeld moesten worden, ergens in de bovenbouw en dat kon met datzelfde staartdelen dat je, met getallen, op de basisschool geleerd had. Maar misschien behoorde dat niet tot de eindtermen voor het examen.)

We kunnen het rekenen om uitkomsten te vinden dus grotendeels uitbesteden. Waarom kan een computer het? Omdat er precies vaststaat wat er moet gebeuren. Wil je de uitkomst van 6349 + 285? Zet de cijfers van de twee getallen onder elkaar,  beginnend aan de rechterkant, tel de laatste twee cijfers op. Als er meer dan 10 uitkomt, ‘transporteer’ je 1 naar de volgende kolom van twee cijfers en je telt daar op. Ga zo door tot je links aan het eind bent. Het kan daarom machinaal. Mechanisch. Gedachteloos. Dat recept, het rijtje van instructies, is een voorbeeld van een algoritme. Daarbij maakt het niet uit hoe de uitvoering precies gebeurt: het doet er niet toe of je het optellen doet met krabbels op papier of door manipulatie van elektrische stroompjes. Dat laatste gaat in elk geval een stuk sneller.

In de schoolwiskunde komen sommigen een heel eind met algoritmen. Ze leren álles uit het hoofd. Want een algoritme is helder, overzichtelijk en eenvoudig te memoriseren. Neem het opstellen van de vergelijking van een raaklijn aan een grafiek. Alle stappen liggen precies vast. De reden dat een leerling ver kan komen met het aanleren van algoritmen is natuurlijk ook dat het type problemen dat opgelost moet kunnen worden vastligt. (Er moeten weliswaar ook bepaalde algemene wiskundige vaardigheden aangeleerd worden maar die zijn lastig te concretiseren en daarom lastig te examineren.) Het is eigenlijk niet nodig om het raaklijnalgoritme écht te begrijpen, de onderliggende wiskunde ervan, hoewel dat ongetwijfeld de geheugenlast zou verminderen. Ook is het in dit opzicht van geen enkel belang te weten wie het algoritme bedacht heeft, waar het vandaan komt, hoe het ontwikkeld is. Soms valt van dat laatste wel iets te leren. Neem de geschiedenis van de ABC-formule.

al-Chwarizmi

In Chorasmië, een streek in het huidige Oezbekistan in de nabijheid van het Aralmeer, werd ergens tussen 780 en 800 n.Chr. een Pers geboren die later bekend zou worden onder de naam al-Chwarizmi. Over zijn leven is verder weinig bekend. Vermoedelijk was zijn geboortetaal Perzisch, of een dialect daarvan (het schijnt aan het Nederlands verwant te zijn); maar zijn werken schreef hij in het Arabisch. In deze tijd begon Bagdad het Griekse cultuurgoed uit de oudheid te assimileren. De eerste wiskundeboeken in het Arabisch verschenen.

al-Chwarizmi is bekend geworden door twee boeken. Het eerste, een elementair boekje over de rekenkunde, begint met de Latijnse aanhef: ‘Algorismi de numero Indorum’.

In het tweede boekje, Hisab al-jabr walmoeqabala bespreekt al-Chwarizmi eerste- en tweedegraadsvergelijkingen. Alles wordt gepresenteerd in woorden en hij heeft geen algemene oplossingsmethode voor de tweedegraadsvergelijkingen maar hij onderscheidt zes verschillende gevallen:

ax2 = bx, ax2 = c, bx = c, x2 + bx = c, x2 + c = bx, x2 = bx + c

vierkantalkhwarizmiDe oplossingen worden gegeven door middel van een recept, een algoritme, aangevuld met een meetkundige visualisatie, zoals de Grieken veel eerder ook al deden. De vergelijking x2+ 10x = 39 behandelt hij als volgt. Tel aan beide kanten 52 = 25 op: x2+ 10x + 25 = 64. Neem de helft van 10 = 5. Dan (x+5)2 = 82 dus x + 5 = 8 en dus x = 3. De negatieve oplossing werd door hem genegeerd. Een plaatje gaf betekenis aan de manipulaties.

Geschiedenis

Origineel was dit ook toen al niet en het bleef allemaal enigszins onsamenhangend en tamelijk elementair. De geschiedenis laat zien dat de historische ontwikkeling van een algoritme zoals de ABC-formule nog wel iets heel anders is dan de logische en methodische wiskundige ontwikkeling.

De Egyptenaren, rond 1500 v.Chr. kwamen niet verder dan het gebruik van uitgebreide tabellen die vlijtig gekopieerd werden – inclusief fouten. Omstreeks 400 v. Chr. hadden de Babyloniërs min of meer een methode zoals het aanvullen tot vierkanten hierboven. In dezelfde tijd kwamen ook de Chinezen met iets wat hierop leek. Bovendien hadden zij de abacus.

Rond 300 v. Chr. kwam Euclides met een algemene methode om kwadratische vergelijkingen op te lossen. De Indiërs hadden ook al eerder dan al-Chwarizmi een methode.  Zo rond 700 na Chr. kwam Brahmagupta met een algemene methode. Bovendien erkende hij ook dat er twee wortels waren. De volledige methode zoals wij die kwamen ontstond pas omstreeks 1100, bij Baskhara. Vele eeuwen eerder gebruikten de Babyloniërs overigens al x = √[(b/2)2 + c] – (b/2) and x = √[(b/2)2 + c] + (b/2) om x2 + bx = c and x2bx = c op te lossen.

Ook de namen van Diophantos en Cardano kunnen worden genoemd. Cardano compileerde rond 1545 verschillende werken over kwadratische vergelijkingen en combineerde Al-Chwarizmi’s aanpak met de meetkunde van Euclides. De huidige wiskundige notatie moest toen nog uitgevonden worden.

Voortgezet onderwijs

Tegenwoordig leert een leerling reeds in de onderbouw hoe een tweedegraadsvergelijking kan worden opgelost. Eerst worden een paar voorbeelden gegeven, wat elementaire typen en tenslotte volgt het hoogtepunt. In een HAVO-lesboek voor de derde klas van een paar jaar geleden werd dat als volgt gepresenteerd:

“Gelukkig is er een formule waarmee je elke kwadratische vergelijking kunt oplossen.”

ABC-formule 1

Amen!

Neem al-Chwarizmi’s vergelijking  x2+ 10x = 39

Leerling maakt ervan:

x2+ 10x – 39 = 0 En dan maar invullen:

D = 102 – 4∙1∙-39 = 256

√256 = 16

abc3

Klaar. Het is inderdaad gewoon een kwestie van invullen.

Elke tweedegraadsvergelijking (met reële oplossingen) kan in principe zo aangepakt worden. Als we de aanpak in stappen onderverdelen hebben we een voorschrift dat een computer kan uitvoeren. Zo’n voorschrift is een voorbeeld van een algoritme. Zelfs de grafische rekenmachine kan al overweg met zo’n eenvoudig algoritme. De instructies zien er in pseudocode als volgt uit:

abcalgo

Er is hier geen enkele vindingrijkheid meer vereist, er hoeft niet begrepen te worden waarom deze formule werkt, het is gewoon een kwestie van getallen invullen. Georg Polya vond het maar niks. In How to Solve it? karakteriseert hij een routineprobleem: er bestaat een cut-and-dried precept. Een kant-en-klaar voorschrift. Een machine kan het daarom ook.

Voordelen

Toch zouden we wel gek zijn als we nu geen gebruik maakten van onze goedwerkende formule. En waarom zou je dat nu nog zelf zonder rekenmachine moeten kunnen? Iemand moet die algoritmes natuurlijk wel maken, iemand moet die computers vertellen wat ze moeten doen. Maar zelfs zo iemand hoeft in dit geval niet te begrijpen waarom het werkt. Of toch wel? Misschien is al-Chwarizmi’s methode zo gek nog niet. Een kleine generalisatie:

abcgenera

Misschien zou het beter zijn om leerlingen dit kwadraat afsplitsen aan te leren… Dan is er in elk geval nog iets zichtbaar van het geheim… Het algoritme kan inzichtelijk gemaakt worden met oppervlakten, zoals in het voorbeeld van al-Chwarizmi. En je krijgt de negatieve wortels er gratis bij. Vervolgens kan het eventueel ook nog gebruikt worden in combinatie met complexe getallen.

Wat is nu het algoritme? Dat is de reeks instructies hierboven. Het werkt als je erin stopt wat je erin moet stoppen: drie getallen die de tweedegraadsvergelijking bepalen. De uitkomst volgt vanzelf.

Aan het definiëren van het begrip algoritme wordt nog heel wat tijd besteed. Een zeer ruime definitie: een reeks instructies. De invoer bij zo’n algoritme hoeft niet beperkt te blijven tot een reeks getallen.

Methode

In de tijd dat ik op de middelbare school zat bestond de grafische rekenmachine nog niet. Onze TI 25 kon wel rekenen, maar geen grafieken creëren. Wij moesten zelf functies onderzoeken en de bijbehorende grafieken tekenen. Onderzoek de functie en teken zijn grafiek luidde de standaardopdracht. Wat dat onderzoek moest inhouden stond precies vast:

IMG_8432

  • Het domein
  • De nulpunten en een tekenschema
  • Continuïteit
  • Differentieerbaarheid
  • Extreme waarden
  • Het gedrag aan de randen van het domein
  • Asymptoten
  • Het bereik

Enórm saai was dit niet: het succesvol afwerken van het lijstje gaf een zekere bevrediging, zij het van bescheiden aard. Ook kwam er iets tevoorschijn: de tekening van een grafiek waarvan je de vorm misschien nog niet had kunnen voorspellen. Langzamerhand ontstond er een beeld van de grafiek. Beheersing van de stappen gaf bovendien zekerheid. Het functieonderzoek is grotendeels uit de schoolwiskunde verdwenen,- zeker als expliciete opdracht. Maar het plotten van een grafiek op de grafische rekenmachine geeft nog minder bevrediging.

ti-nspire2-cas-so_hi-2Intussen bestaan ook grafische rekenmachines die algebraïsche expressies kunnen manipuleren. CAS (Computer Algebra System) heeft zijn intree gevonden in de rekenmachines. Voorlopig is het leerlingen nog verboden deze te gebruiken. Met deze rekenmachines kunnen bijvoorbeeld eenvoudige algebraïsche uitdrukkingen gemanipuleerd worden. Stop x3 – x2 – 8x +12 erin, stop x + 3 erin en hij geeft braaf als uitkomst: x2 – 4x + 4

Actieprogramma

Een algoritme is eigenlijk een vast actieprogramma. Biologen als Tinbergen en Lorenz onderzochten vaste actieprogramma’s bij dieren zoals de gans. Als het ei van een gans uit het nest rolt, brengt hij zijn snavel erachter en rolt het terug naar het nest. Als hij het ei onderweg verliest, maakt hij toch de beweging af. We zijn geneigd dat instinct te noemen en het niet al te slim te vinden. De flexibiliteit ontbreekt. (Maar hoe is deze handeling evolutionair tot stand gekomen?)

Het invullen van getalletjes in de ABC-formule is niet veel slimmer. Misschien zijn daarom veel van deze rekenmachines zwart…  want voor de meeste gebruikers blijft het natuurlijk een black box.

Wat willen we nu met die algoritmen? Het zelf uitvoeren van een algoritme is niet bijster spannend. De uitkomst ook niet. In veel gevallen kan een rekenmachine het ook – en sneller. En als een rekenmachine het nu nog niet kan, dan in de toekomst toch ongetwijfeld wel. Wat willen we dan wel? Beheersing van nuttige technieken? Structurering van kennis? Ontdekken van wiskundige waarheden?

Denken

Het denken moet bevorderd worden.  Het aanleren van algoritmen valt daar niet direct onder. Het zoeken naar algoritmen is al een niveau hoger: dan moet er nagedacht worden. Eigenlijk zou ‘denken’ een apart vak moeten zijn in het onderwijs. Edward de Bono heeft geprobeerd zoiets op scholen in te voeren en ergens in de rimboe van Venezuela deden ze er enthousiast aan mee. Maar voorlopig zijn wij nog niet zo ver. De voornaamste reden daarvoor is waarschijnlijk dat er geen enkele overeenstemming bestaat over wat ‘denken’ nu eigen inhoudt. Toch waren De Bono’s plannen niet zo gek en men moet ergens beginnen. Wiskunde als schoolvak leent zich misschien wel het beste om hiermee dan toch inderdaad zo’n begin te maken. De mogelijkheden zijn onbegrensd.

Het is duidelijk dat een eenvormige aanpak, met de garantie van een oplossing, zoals de ABC-formule, een stap verder in de ontwikkeling van de wiskunde is.  Ook duidelijk is dat het zoeken naar een eenvormige aanpak, dat in het geval van de ABC-formule vele eeuwen duurde, een zinvolle en nuttige wiskundige activiteit is. L.N. Landa was van mening dat dit zoeken naar algoritmes een van de belangrijkste taken van de wiskunde is. Daar hoeven we het niet meteen mee eens te zijn om het belang ervan te onderkennen. Het is niet de taak van de leraar alleen maar dit soort recepten aan de leerling voor te leggen. Interessanter en zinvoller is het, de leerling te laten zoeken naar een eenvormige aanpak. Natuurlijk moet de leerling daarbij een beetje geholpen worden.

Chaque problème que j’ai résolu est devenu une règle, qui a servi après à résoudre d’autres problèmes schreef Descartes al, in zijn Discours de la methode. Elk probleem dat ik heb opgelost, heb ik tot een regel gemaakt die daarna diende om andere problemen op te lossen. Dat bespaart tijd… We hoeven niet elke tweedegraadsvergelijking apart te onderzoeken. Ook hoeven we ze niet meer in verschillende klassen in te delen zoals al-Chwarizmi nog deed. Of allerlei klassen van vergelijkingen te onderscheiden, zoals Cardano in Ars Magna. Het oplossen van tweedegraadsvergelijkingen is volledig geregeld, het probleem is klaar. We kunnen het gaan proberen met andere vergelijkingen, bijvoorbeeld derdegraads. Dat deed Cardano. En hij (of eigenlijk Scipio del Ferro) vond ook daarvoor een algoritme. De ABC-formule kon daarbij onderweg gebruikt worden.

Een algoritme is, in wiskundig opzicht, de afsluiting van de zoektocht naar een oplossing van een probleem. We kunnen aan de slag met nieuwe problemen en hebben onderweg een handig hulpmiddel, waarbij we precies weten wat we moeten doen, zonder na te denken en waarmee we een hele klasse van (vergelijkbare) problemen kunnen aanpakken – al zijn het dan in zekere zin geen problemen meer. Al verder denkend, kunnen we gebruik maken van de ontwikkelde bouwstenen.

We kunnen ons niet beperken tot het aanleren van algoritmes. Want dat levert gegarandeerd maar één resultaat op: het verliezen van elke vorm van begrip. We zullen de weg kwijtraken. Het aanleren van algoritmen, illustraties van de zin ervan, het zoeken naar nieuwe algoritmen, het aanbieden van heuristieken, het leren hanteren van heuristieken,- dat alles vormt een natuurlijk dynamisch proces. Elke stap heeft didactische waarde. En elke stap moet worden gemaakt in de ontwikkeling van kennis.

Alles?

Moeten we nu proberen uiteindelijk alles te algoritmiseren? Moeten we ernaar streven om de hele wiskunde in algoritmes te vatten? Of zelfs de hele wetenschap? Of moeten we nóg verder gaan? Leibniz, vertelt Russell, heeft zijn leven lang de hoop gekoesterd dat hij de een of andere vorm van gegeneraliseerde wiskunde zou ontdekken, die hij Characteristica Universalis noemde, met behulp waarvan het denken zou kunnen worden vervangen door berekeningen.

Als we daarover de beschikking hadden zouden we in staat zijn op het gebied van de metafysica en de ethiek te redeneren op een manier die overeenkomt met die van de meetkunde en de analyse.

De Characteristica Universalis moest ‘een soort algemene algebra zijn en moet de middelen verschaffen om te denken terwijl men rekent. Zo zou men in plaats van te discussiëren kunnen zeggen: “Laten wij rekenen.”’

Ook Descartes was op zoek naar een universele methode, de Mathesis Universalis. Aan de rekenkunde, de meetkunde, de muziek, de optica, zou deze universele mathesis ten grondslag liggen.

Een kind, bijvoorbeeld, dat heeft leren rekenen en dat een optelsom maakt volgens de regels, kan er zeker van zijn dat het over deze som alles weet wat het menselijk verstand ooit kan uitvinden.

Spinoza begon alvast zijn Ethica, zijn filosofie, te ontvouwen in een wiskundige vorm, met definities en bewijzen.

Men kan ook denken aan de demon van Laplace, de superintelligentie die de toekomst kan berekenen vanuit zijn volledige kennis van alle krachten die op de materie inwerken…

We kunnen de huidige toestand van het heelal beschouwen als het gevolg van het verleden en als de oorzaak van de toekomst. Als er een intelligentie zou zijn die, op een gegeven moment, alle krachten zou kennen die op de materie inwerken, alsook de exacte situatie van elk onderdeel van alle materie, dan zou deze alle bewegingen van de grootste hemellichamen tot het kleinste atoom kunnen omvatten en zou er niets meer onzeker zijn voor deze intelligentie; het verleden net als de toekomst worden voor hem zichtbaar gemaakt.

Het ultieme algoritme zou ons vertellen hoe de toekomst van de wereld eruit ziet. Stop de wereld erin, stop er een datum in en de uitvoer is de stand van zaken op die aangegeven toekomstige datum.

Willen we dat? Het denken vervangen door berekeningen? Alles algoritmiseren? De wiskunde, de wetenschap, alle mogelijke oplossingen voor mogelijke problemen? Misschien zouden we dat wel willen, want misschien zijn we gewoon lui. Helaas – of misschien niet: helaas – bestaat dat universele algoritme niet. En het kan ook niet bestaan… Van veel eenvoudige algoritmen kan al bewezen worden dat ze niet kunnen bestaan. Turing heeft ons geleerd wat een computer in principe kan berekenen. Godel heeft al in de jaren dertig van de vorige eeuw bewezen dat er altijd stellingen in de rekenkunde blijven waarvan de waarheid of onwaarheid niet bewezen kan worden. Althans niet in het gegeven geaxiomatiseerde systeem. En uitgebreidere systemen kampen met hetzelfde probleem. Of om een (nogal willekeurig) concreter voorbeeld te geven: Een stelling van Matiyasevich vertelt ons dat er al geen algemeen algoritme bestaat voor het oplossen van Diofantische vergelijkingen. Daarmee is Hilberts Tiende Probleem, dat hiervoor een algoritme vroeg, onoplosbaar verklaard. Er kan verder worden nagedacht…

Hebben we algoritmen toch nodig? Ja, want we willen praktische hulpmiddelen voor onderweg, op onze zoektocht naar kennis in een complexe wereld. We willen helder zien, goed waarnemen, problemen aanpakken, nadenken, onze kennis uitbreiden. We willen begrijpen. Tijd winnen om aan nieuwe problemen te besteden. Saaie berekeningen machinaal laten uitvoeren. En alleen dan blijven wij de meesters van de machines, de marionetten, de voor altijd gedachteloze golems.

zondag 8 april 2012