Aan de Grens

Na een parkje gepasseerd te zijn, loop ik toch maar een stukje terug en ga het park in, over het pad aan de linkeroever van de Estero. Er staat niet veel water in en langs het water liggen drooggevallen oeverstroken. De afstand tot de Guadiana en daarmee tot de oceaan is klein en er treedt hier getijdewerking op. Aan de overzijde, onder een helblauwe hemel met slechts enkele wolkjes, een aaneengesloten rij van witte huizen, de kozijnen en balkons in opgewekte pastelkleuren geverfd.

Estero de la Rivera

De Guadiana is hier honderden meters breed. Een terras bij de samenloop van Estero de la Rivera en Guadiana, voorzien van helder blauw geverfde reling, een eenvoudige lantaarnpaal en twee verwaaide palmen, biedt een goede plaats voor uitzicht op de rivier en de overkant, waar zich de contouren van een Portugees stadje aftekenen: Vila Real de Santo António.

Rechts, aan de noordkant, in de verte, verbindt een fraaie, grote kabelbrug de twee oevers tussen Spanje en Portugal over een afstand van enkele honderden meters: El Puente Internacional del Guadiana, de internationale Guadiana-brug.

Terras aan de samenloop

Het waait hier enorm hard. Windkracht zes of zeven, schat ik. Eén scheepje drijft er op de rivier, de zeilen gestreken, een paar honderd meter in de richting van de monding. Een kilometer of vier, vijf stroomafwaarts mondt de Guadiana uit in de Golf van Cádiz. Daar bevindt zich ook een heel complex van barrière-eilanden, gescheiden door geulen, zoutmoerassen en daar ligt ook Isla Canela, met duinen, brede zandstranden en eveneens moerassige delen.

Ondanks de harde wind ziet het wateroppervlak er vrij kalm uit. Aan de Portugese overzijde bevindt zich het Reserva Natural do Sapal de Castro Marim e Vila Real de Santo António – een natuurreservaat van wetlands, rijk aan vogels – ooievaars, flamingo’s -, vis en schaaldieren. Er wordt ook nog altijd zout gewonnen.

Guadiana

Ik kijk uit over de rivier. Langzaam komt het zeilscheepje deze kant op. Voor mij glijden slagschaduwen van de bewolking over het water; maar het scheepje drijft nog juist in de zon. Aan de overkant ligt Vila Real de Santo António ook in de zon. Heel langzaam glijden de schaduwen nu weg. Ik kijk omhoog naar de bewolking, veel wolken zijn het niet, en dan kijk ik weer naar de rivier. Zonlicht glinstert nu overal op het water, sprankelend en glinsterend. Costa de la Luz-licht. Even bespeur ik bij mijzelf een zweem van melancholie, een vleugje besef van de tijdelijkheid van alles. Daarheen varen, helemaal de rivier af en langs de kust en dan de wijde oceaan op. Altijd blijven varen, altijd blijven reizen. Eeuwig leven.

Sorrentina

Ik wandel weer naar boven, naar het hoogste terras. Omkijkend naar de villa, waarvan de muren gepleisterd zijn in zachtgeel, de ramen voorzien van groene luiken, zie ik nog altijd geen mens. Alle ramen zijn gesloten, sommige rolluiken zijn neergelaten. De zang is gestopt, in de tuin klinkt het aarzelend gefluit van een eenzame vogel.

Naast de villa is een kale rots te zien, in het licht van de laagstaande zon; daarvoor ligt de achtertuin van het naastgelegen huis, waar pijnbomen staan; aan de baaizijde bevindt zich, aan de rand van de tuin, een prieel.

En voor mij, in het avondlicht, ligt de wijde baai van Napels. Nagenoeg rimpelloos.  De baai van Napels, al sinds eeuwen geschilderd, bezongen en bejubeld, – een baai die bij mij in eerste instantie vooral beelden oproept van de tijden waarin talloze villa’s van Romeinen rond de baai gelegen waren, villa’s waarin ze zich terugtrokken om te lezen, te schrijven, zich te ontspannen met vrienden. Campania felix…

Maar daar aan de overkant, in het Noorden, liggen ook de Campi Flegrei, de brandende velden, met een gigantische vulkaan bij Pozzuoli als centrum. Een enorme caldera strekt zich tot ver onder de baai uit,- een vulkaan met, verborgen onder de oppervlakte van het nu zo stille water, een potentieel explosieve kracht waarmee vergeleken elke uitbarsting van de zo beroemde Vesuvius, in verleden of toekomst, niet meer is dan een kleine rimpeling in het water.

Baai van Napels

Zomer in Amsterdam

De Entrepotbrug in het Oostelijk Havengebied. Een fraai appartementengebouw uit 1993, architect Atelier PRO. Licht meanderend, van de Cruquiusweg naar de Borneolaan, scheef over het westelijke deel van de Entrepothaven.

Dertien jaar woonde ik in Amsterdam, daarna bleef ik er nog negen jaar werken, maar hier kwam ik nooit. Tot gisteren.

Ik maakte een praatje met een bewoner van de nabijgelegen Entrepothof, die op een bankje aan de kade zat.

‘Mooi uitzicht ook,’ zei ik.

‘Blauw voor groen,’ merkte hij instemmend op.

Ik liep verder. De ganzen kwamen me snaterend tegemoet en weken geen millimeter.

Zondag in Cádiz

Zondagochtend, half negen. De Alameda Apodaca, een fraaie promenade langs de zee, ligt er nog stil en verlaten bij. Ik sta aan de balustrade, mijn handen op de koele steen, de blik op de zee gericht. In een nevelig verschiet is vaag de overkant van de baai zichtbaar; daar loopt de kust in westelijke richting naar Rota, om vervolgens naar het noorden af te buigen; rechts, in het noordoosten, moet zich het stadje El Puerto de Santa Maria bevinden, gelegen aan de monding van de Guadalete, maar veel meer dan een wazige kustlijn is er vanaf hier op dit moment niet te zien en aan die zijde beneemt ook een van de twee havendammen mij deels het uitzicht.

De lage ochtendzon, nu nog verborgen achter het silhouet van de oude stad, verlicht de toppen van de huizen in de verte; de stenen zeewering, die geen rechte lijn volgt maar een honderd meter verderop een knik naar rechts maakt, ligt daar ook al in het volle zonlicht. Het hoektorentje dat deel uitmaakt van de balustrade, opgetrokken in dezelfde grijsbruine stenen als de zeewering, bevindt zich nog in de schaduw.  Maar de vroege zonnestralen vallen tussen twee huizen door en werpen stroken zonlicht op het plaveisel.

Zondagochtendlicht. Costa de la Luz-licht. Deze paseo maritimo in regionalistische stijl is in de jaren twintig van de vorige eeuw ontworpen door architect Juan Talavera y Heredia, die door de Gaditanos daarvoor uit Sevilla werd gehaald, waar hij in vergelijkbare stijl enkele jaren eerder de Jardines de Murillo had ontworpen. Opvallend zijn de smeedijzeren straatlantaarns die mij vooral doen denken aan de sierlijke creaties van de Art Nouveau. Twee staan er als wachtposten aan weerszijden van een stenen bankje dat, net als het torentje, deel uitmaakt van de balustrade.

De zee is kalm. Voor mij ligt de baai van Cádiz; in het westen strekt zich de grote Golf van Cádiz uit. Ik vermoed dat het vloed is; de stenen zeewering rijst nu nog zo’n twee meter boven het wateroppervlak uit. Als ik naar rechts kijk, in oostelijke richting, zie ik daar in de verte een deel van de haven; drie containerkranen tekenen zich af tegen de ochtendhemel die nu toch langzamerhand blauw begint te kleuren. Ik ben van plan later een kijkje bij de haven te nemen, maar nu vervolg ik mijn wandeling in de tegengestelde richting. Een fietser op een mountainbike passeert me, voert fluitend een speelse slalom uit om denkbeeldige hindernissen en dan is het weer stil.

De oude stad ligt op het uiteinde van een langgerekte landtong, met een oorspronkelijke lengte van zo’n achttien kilometer die de Golf en daarmee de Atlantische oceaan scheidt van de baai. Aan deze zijde, de noordzijde, heeft de landtong nog een maximale breedte van ongeveer een kilometer, maar verder naar het zuiden is hij nauwelijks tweehonderd meter breed,- net genoeg voor een strand, een weg en de spoorlijn waarover ik hier gisteren ben aangekomen. Aan de andere zijde, in het zuidoosten, is ongeveer de helft van de landtong in de loop der tijd vergroeid met het voormalige eiland Isla de Léon, waarop nu het stadje San Fernando ligt.

In de tijd dat de Feniciërs hier een aantrekkelijke locatie ontdekten voor wat in eerste instantie waarschijnlijk niet meer dan een kleine handelspost geweest zal zijn, zag deze omgeving er heel anders uit. De baai was groter en er bevond zich een kleine archipel.

Eeuwen later, toen de kleine handelspost zich had ontwikkeld via het Fenicische Gadir tot het Romeinse Gades, een van de beroemdste steden van het toenmalige Romeinse rijk, hadden er weer allerlei sedimentaire veranderingen plaatsgevonden,- veranderingen die verwarring veroorzaakten bij de klassieke schrijvers die, al die eeuwen na het begin, de stichting van de stad probeerden te beschrijven.

Drie eilanden lagen in de baai, vertelt Plinius de Oudere: Erytheia, Kotinoussa en een derde, naamloos gelaten, dat door hem verder ook niet beschreven wordt. De eerste twee waren gescheiden door een zee-engte die van de baai in het oosten naar de Atlantische oceaan in het westen voerde. Op het noordelijk gelegen Erytheia stichtten Feniciërs, afkomstig uit Tyrus, dat bijna vierduizend kilometer verderop in het oosten aan de Middellandse Zeekust lag, waarschijnlijk hun handelspost, vermoedelijk in de  buurt van de huidige oude stad. Aan de andere kant van de smalle zeestraat, op het eiland Kotinoussa, (afgeleid van het Griekse κότινος – Wilde olijfboom) legden zij een necropolis aan en op de uiterste zuidelijke punt van dat eiland trokken ze een tempel op voor hun god Melqart.


Fraaie Villa’s 2

in villa vel marca appoldro

Soerenseweg 154

Talrijk zijn de fraaie villa’s in Berg en Bos: enkele van de oudste nog in neorenaissancestijl uit het vroege begin van de twintigste eeuw, maar ook rietgedekte landhuisjes in cottagestijl uit de jaren twintig en dertig, afgewisseld met witgepleisterde Art Nouveau-villa’s, expressionistische villa’s met organisch vormgegeven rieten kappen, traditionalistische villa’s uit de periode direct na de Tweede Wereldoorlog, functionele, kubusvormige villa’s uit de jaren zestig, zeventig en later.

En het zijn niet alleen villa’s. Ook modernistische bungalows uit de periode van wederopbouw en daarop volgende jaren liggen in royale, groene tuinen en trekken de aandacht van de geïnteresseerde wandelaar.

Soerenseweg 154 valt toch nog op binnen dit bonte, architectonische amalgama. Deze villa, op een hoek van de Valkenberglaan en de Soerenseweg gelegen, tegenover de Berg en Bos-school, werd ontworpen door de Apeldoornse architect J.A. Heuvelink en gebouwd in de jaren 1920-1922. Duidelijk zichtbaar is de invloed van Frank Lloyd Wright: de rechte blokken, de horizontale lijnen, de overstekende dakdelen, het witte pleisterwerk.

Soerenseweg 154 (1)

De villa werd dan ook ontworpen naar voorbeeld van Villa Henny die Robert van ’t Hoff in zijn woonplaats Huis ter Heide (tegenwoordig Bosch en Duin) in de jaren 1915-1919 realiseerde. Van ’t Hoff, wiens reputatie vooral op deze villa berust, had het werk van Wright bestudeerd, was het vervolgens met eigen ogen in de Verenigde Staten gaan bekijken en werkte ook nog enige tijd voor de Amerikaanse architect.

Het pand aan de Soerenseweg is iets minder strak uitgevoerd dan Villa Henny. Over de volle breedte van de zijgevels zijn loggia’s aangebracht, er zijn gemetselde bloembakken en de omtrek van het dak is geen rechthoek zoals bij Villa Henny, maar volgt de lijn van de gevels.

De villa kent een merkwaardige ontstaansgeschiedenis. Heuvelink (1879 – 1949), net een jaar gevestigd als zelfstandig architect, ontving in 1920 de opdracht van de Rotterdamse Handels- en Landbouwbank, opgericht door de handig – al te handige advocaat W. Broekhuys, die deze onderneming gebruikte om dubieuze loterij-activiteiten te organiseren, in eerste instantie als lokkertje verbonden aan uitgifte van obligatieleningen, maar al spoedig was men voornamelijk geïnteresseerd in de loterijprijzen.

Soerenseweg 154 (2)

Er werden zo in de eerste helft van de jaren twintig nog zes soortgelijke villa’s in het land neergezet, alle qua stijl beïnvloed door Villa Henny.

Op de bouwtekening werd het pand door Heuvelink nog Lucretia genoemd. Later werd deze hoofdprijs van een der loterijen door Broekhuys herdoopt tot Theresia en nog weer later door een nieuwe koper tot ‘De Essenhoeck’.

Dat Heuvelink erg trots was op zijn schepping is niet aannemelijk, daarvoor was het toch teveel een imitatie,- conform de opdracht van Broekhuys overigens. Stilistisch wijkt het pand ook geheel af van zijn andere creaties. Materiaal over de villa schijnt nergens terug te vinden te zijn in zijn archief. Intussen is het pand wel – enigszins ironisch – gepromoveerd tot rijksmonument.

W. H. Broekhuys overleed, na jarenlang achtervolgd te zijn door justitie en geconfronteerd met tal van processen, failliet en berooid, op 42-jarige leeftijd te Apeldoorn, getroffen door een beroerte. Ook deze gang van zaken zal voor de architect niet hebben bijgedragen aan de vorming van aangename herinneringen aan de opdracht.

De foto’s maakte ik op 14 maart 2020. Enkele dagen eerder was COVID-19 tot pandemie verklaard, er werd  aanbevolen om sociaal contact te mijden en twee dagen later zou een ‘intelligente lockdown’ worden afgekondigd, maar dat weerhield mij niet van wandelen in deze omgeving. Vele prettige wandelingen maakte ik in en rond deze mooie (en heel rustige) wijk. Het was, zoals aan de blauwe hemel te zien is, in elk geval wat betreft het weer een mooie dag.


Soerenseweg 154 (3)

Bronnen