Het panorama van Nerja 1

 

Er kunnen veel motieven zijn om te reizen als niets of niemand je daartoe dwingt. Je kunt reizen uit innerlijke onrust, om te ontsnappen aan de verveling van het alledaagse, om andere mensen te ontmoeten, andere culturen te leren kennen, andere steden, andere landschappen. Je kunt reizen om eens lekker exotisch te eten en te drinken. Om te genieten van een ander, zonniger klimaat. Uit zucht naar avontuur, om nieuwe ervaringen op te doen, confrontaties aan te gaan. Om iets te leren, over de wereld om je heen en over jezelf. En natuurlijk kunnen je motieven ook een individuele mix zijn van dat alles.

Ik reis hier vooral uit nieuwsgierigheid en om te kijken. Kijken en zien, leren en weten – ervaren.

De weg van Granada naar de kust voert in zuidelijke richting, langs de westelijke voet van de Sierra Nevada, door de Lecrin vallei – een pasillo in het zuidelijkste deel van de Cordilleras Béticas: de Cordillera Penibética. Dit gebergte strekt zich uit langs de kust, in een grote boog van Cádiz naar Cartagena en Murcia, om zich verder onder zee naar de Balearen voort te zetten. De bergketens vormen geen doorlopende barrière, maar zijn hier en daar onderbroken; de Lecrin-vallei waar we nu doorheen rijden is een van de doorgangen. De hemel deze donderdagochtend is helder blauw; alleen boven de toppen van de Sierra Nevada drijven wat wolken.

Zeventien steden en dorpen liggen verspreid in de vallei, waaronder  twee iets grotere stadjes, Dúrcal en Padul, die we nog voor elf uur passeren; maar we stoppen niet. Al van oudsher is dit een landbouwgebied waar citrusvruchten verbouwd worden, olijven, amandelen, druiven. Smeltwater van de Sierra Nevada zorgt voor de irrigatie. Een deel wordt opgevangen in het stuwmeer Embalse de Beznar, waarvan het water hoofdzakelijk wordt geleverd door de Izbor, een zijrivier van de Guadalfeo. Veel van de stuwmeren zijn aangelegd in de tijd van Franco, maar ook enkele van de oudste Europese dammen, al in gebruik sinds de tweede eeuw, liggen in Spanje. Er zijn zo’n twaalfhonderd stuwmeren, waarmee Spanje koploper in Europa is. Droogte is een terugkerend probleem; de woestijn rukt op. Maar hier niet.

Nerja 1.1

Het is een uur of elf als we het punt passeren waar de twee rivieren samenvloeien. Na een sober ontbijt, bestaande uit twee cafés con leche in een cafetaría aan het Plaza Nueva in Granada, heb ik deze ochtend een lokale bus naar het busstation genomen om vervolgens om kwart over tien te vertrekken met de ALSA-bus naar Nerja. Granada vormde een onderbreking van mijn reis langs de kust, zoals Sevilla een alternatieve excursie was aan de Costa de la Luz. Ik luister met een half oor naar muziek en noteer af en toe wat in een notitieboekje.

Ik zie het landschap aan mij voorbij glijden: een continu routepanorama. Ik kijk. Ik zie. – Maar wat? De weg, dorpjes, bergen, water, bomen, het land. Terrassen op een helling, struikgewas, de vangrail, bruggen, het rode pannendak van een huis, een kleine klokkentoren in de verte. Blauwe hemel. En wat niet? Olijfbomen. Want ik weet niet precies hoe ze eruit zien – treurig stemmende constatering. Ze zíjn er wel, meen ik te weten, misschien heb ik ze wel gezien, maar dan niet bewust. De olijfboom, de olea sativa, de gecultiveerde vorm van de wilde olijfboom, de oleaster, sinds prehistorische tijden aanwezig in het Middellandse Zeegebied. In een brede kuststrook van 25 tot 250 kilometer.

Een eenzaam boompje met kleine witte bloesems in het struikgewas langs de weg valt me op. De blauwe reling van de brug, het turquoise van het water… In hoeverre begrijp ik dit landschap? Begrip, herkenning van een structuur, een patroon, verbetert de waarneming. Ik heb de wolken boven de toppen van de bergen bewust waargenomen, ik zag een afzonderlijk stapeltje van vier lensvormige wolkjes dicht boven elkaar, stratocumulus lenticularis, want ik weet waarom ze daar, in een verder onbewolkte hemel, hangen: vochtige lucht stijgt gedwongen op, koelt af en condenseert. Orografie.

Wat is zien? Het oog is geen camera: het legt geen beelden vast. Een volmaakt instrument is het overigens ook niet. Misschien is ‘zien’ het beste te omschrijven als verzamelnaam voor een serie processen die automatisch en onbewust verlopen. Met fysieke beperkingen, waarbij vanzelf structuren gevormd wordt in de data, op verschillende niveaus, in een complexe samenwerking van ogen, de visuele cortex en andere gebieden in de hersenen, mede geleid door aanwezige kennis, grotendeels onbewust bepaalde relevantie, identificaties van vormen, interpretaties van situaties.

En daaruit doemt tenslotte iets op, waarvan een deel bewaard blijft in het geheugen.

Kijken is de gerichte variant. Kijken naar… Ik kijk naar dit landschap: de bergen, de rivier, de gehuchten, de groene vlakte. Soms verandert het kijken weer in zien, soms verdwijnt het zien om plaats te maken voor mentale beelden of activiteiten. En soms kijk ik de andere kant op.

Ik moet de olijfboom leren herkennen.

Dat reizen per bus zijn charme heeft, ontdekte ik het afgelopen najaar in Dalmatië, waar geen treinen naar het zuidelijk deel rijden. Ook hier rijden geen treinen langs de kust en in Nerja is geen treinstation. Al te snel gaat het niet, de rit duurt twee uur, over een afstand van zo’n honderd kilometer, maar de interlokale bussen hier zijn redelijk comfortabel en je hoeft niet op de weg en het verkeer te letten. Duur is het ook niet en misschien is het wel relatief milieuvriendelijk. Hoewel deze bus niet erg vol zit.

Er wordt niet gestopt voordat bij Salobreña de kust bereikt is. Een nadeel is dan ook dat je niet even kunt stoppen om de flora langs de weg van nabij te bekijken, de geur van het land in te ademen, de wind te voelen op je huid… Alleen maar kijken.

Nerja 1.2

Tegen half twaalf komt de Middellandse Zee in zicht. Costa Tropical, Salobreña. Witte huizen, smalle steile straatjes. Een korte stop, een bejaard Spaans echtpaar stapt in. Een half uurtje later het oude stadje Almuñécar, de eerste grote badplaats, met een geschiedenis die al zo’n drieduizend jaar geleden begon, in de tijd van de Feniciërs. Romeinse geschiedenis, Moorse geschiedenis, Spaanse geschiedenis. Dit is de provincie Málaga, comarca Axarquía.

De kustweg van Almuñecar naar Nerja ligt hoog boven de zee en leidt in westelijke richting, enkele malen door korte tunnels; hier en daar zijn waarschuwingsborden geplaatst voor zijwind. Het uitzicht is aardig. Witte huizen, met platte daken of rode pannendaken, liggen verspreid op de hellingen langs de weg; de afstand tot de zee is slechts een paar honderd meter. Iets verder naar het Noorden ligt de Autovia del Mediterráneo maar de bus volgt de kronkels van deze kustweg.

Het Estación de Autobuses de Nerja bestaat uit niet meer dan twee haltes aan weerszijden van de Avenida Pescia en een klein kaartverkooploket. Het is niet ver naar mijn hotel. Smalle straatjes met witte huizen, balkons met gevlochten smeedijzeren hekwerk. Het kleine hotel, in een van de straatjes in het oude centrum, is royaal voorzien van naamborden, op elk van de twee verdiepingen een bord boven de luifels en twee  uithangborden aan de straat. Het heeft een fraai dakterras, vertelt de eigenares me, als we even later in de receptieruimte zitten. Ze haalt een plattegrond tevoorschijn en geeft daarop aan waar het restaurantje ligt dat ze aanbeveelt, waar de tapasbar zich bevindt die bijzonder goed is. Hoelang ik blijf? Ja, één dag, zoals besproken. Ik kan eventueel langer blijven, zegt ze. Morgen is het een officiële feestdag, de Día de Andalucía, de dag waarop in een referendum in 1980 besloten werd dat Andalucia een autonome regio werd. En deze avond is er ‘carnaval’, vertelt ze, ik moet opletten of de bussen de volgende dag een alternatieve dienstregeling hebben. Ze is enthousiast en spraakzaam. Ik vraag me af wat haar ‘carnaval’ betekent. Ze gaat me voor naar de eerste verdieping. De kamer is groot, goedkoop en heeft uitzicht op een kleine patio met bloemen.

Ik besluit naar het Balcon de Europa te lopen, om het veelgeroemde panorama te aanschouwen. Het is hier merkbaar warmer dan in Granada. Er wandelen relatief veel toeristen rond, constateer ik, Engels sprekend, Frans, Duits, Nederlands. En Spaans, waarschijnlijk. Er schijnt in deze omgeving een heel bataljon Britten te wonen. Een bord in een etalage vermeldt: Foodstore AndaLuz. De Hollandse bakker. Appelkoeken, roggebrood, kokosmelk, lees ik. Achter een tweede raam ligt drop uitgestald, pepermunt. Intussen wil ik wel iets eten, na mijn minieme ontbijt. De Hollandse bakker spreekt Engels spreekt met een duidelijk herkenbaar Nederlands accent. Proces van bewustwording. We wisselen wat Nederlandse woorden. Ik koop vier krentenbollen.

Nerja 1.3

Buiten in de zon wandelend, bijtend in de eerste van de krentenbollen, die half bevroren blijkt te zijn, denk ik na over toerisme. Toerisme is verdacht. Een pejoratief. Natuurlijk ben ik zelf ook een toerist. Wat is een toerist? Iemand die eens ergens anders gaat kijken, buiten zijn gewone omgeving, niet al te lang en niet al te kort, wat er te zien is en daarbij soms door anderen georganiseerde min of meer gestandaardiseerde activiteiten gaat ontplooien. Om zich heen kijkend. Rubbernecking. Soms bereidt de toerist zich een beetje voor, door iets te lezen over de geschiedenis, de cultuur, de natuur van die alternatieve omgeving. Maar wat ziet de toerist? Landmarks.

De Grand Tour, zoals die populair was in vooral de achttiende en negentiende eeuw, maakte deel uit van de opvoeding en was tegelijk een ontsnapping aan de beperkingen van een gereguleerde samenleving. Toch lag de route ook min of meer vast, evenals de plaatsen die bezocht moesten worden. Het gemodelleerde perspectief daarbij was: de klassieke oudheid en de renaissance. Spanje maakte er geen deel van uit – dat werd pas later ontdekt door de Romantici.

Het lijkt niet bepaald aannemelijk dat opvoeding voor toeristen nog een rol speelt. Maar de escapistische component valt nog altijd eenvoudig waar te nemen. Wat willen de jeugdige Costa del Sol-gangers? Zon en een feestje. Zon is hier nagenoeg gegarandeerd, maar alleen zon en strand gaat vervelen en dus willen ze ’s avonds uitgaan, een bar bezoeken, een restaurant, een discotheek. Dat ze daarbij niet verder komen dan het strand en de nachtclubs van Torremolinos, stoort ze niet. De gepensioneerden overwinteren ook in grote getale aan de Spaanse kusten. Reizen doen ze waarschijnlijk verder niet; je ziet ze over de boulevards schuifelen, op de terrassen, in de restaurants.

En dan de reiziger. Dat is veeleer een amelioratief. Wat wil de reiziger? Als we de strikt letterlijke en neutrale betekenis even laten voor wat hij is, zouden we de reiziger in diverse opzichten kunnen onderscheiden van de toerist. Hij is in beweging, steeds op weg en misschien zelfs op zoek naar een vorm van zelfontplooiing. Zijn innerlijk is ook in beweging, hij gaat een diepere relatie aan met de omgeving, hij laat het niet bij oppervlakkig kijken alleen.

En ik? Kijken, lopen en een beetje nadenken. Nieuwsgierigheid bevredigen, ervaring uitbreiden. Ik volg niemand. Mijn route: de kust. Met daarbij af en toe een uitstapje naar het binnenland. Over langere afstanden laat ik mij vervoeren. Ik verblijf in hotels. De Mediterrane zon is prettig, maar daarvoor kom ik niet.

 

Afspraak

Eén angstwekkend moment lang leek het of de bestuurder niet zou remmen; er klonken kreten in het verzamelde publiek buiten; een vrouw naast me schoot overeind uit haar stoel en slaakte een onderdrukte kreet, – toen klonk toch het krijsend geluid van remmen en de tram stopte net op tijd. Op het gezicht van de bestuurder verscheen een grijns.

Het gelaat van de straatartiest was een masker. Hij plaatste zich wijdbeens voor de tram en sloeg met een zwierig gebaar de panden van zijn lange zwarte jas opzij; terwijl hij iets door de knieën zakte, maakte hij een gebaar of hij de sluiting van zijn broek openritste. Gelach steeg op in de kijkende menigte. De bestuurder glimlachte toegeeflijk. De straatartiest liet zich verend enkele malen licht door de knieën zakken en sloot met een opgelucht gezicht zijn broek; hij hief zijn handen tot op hoofdhoogte en keek er met een vies gezicht naar. Een schoolmeisje vlak naast hem begon te gillen toen hij, zijn handen vooruit gestoken, naar haar toe liep. Ze draaide zich om en worstelde zich een weg door de menigte. De artiest achtervolgde haar met speelse grillige sprongen en onder handgeklap en gelach van het publiek begon een lange ren over het plein, waarna ze allebei uit het gezicht verdwenen.

Even later kwam hij weer in mijn gezichtsveld; nu liep hij vlak achter een bejaarde die over het trottoir voortstrompelde, voorzien van sigaar en wandelstok; hij merkte de volgende pantomimespeler niet op. Een voortreffelijke imitatie ging al snel over in een parodie; in het publiek klonk gelach en hier en daar een verontwaardigde uitroep. De artiest imiteerde een gebochelde en leunde zwaar op zijn denkbeeldige stok. De oude man kreeg nu iets in de gaten, draaide zich om en zwaaide wild met zijn wandelstok. De straatartiest deed angstig een stapje achteruit, schudde zijn schouders alsof hij de rol van zich afwentelde en keek om zich heen naar een nieuw slachtoffer.

Ik wierp een blik op mijn horloge: half drie. Ik wenkte een serveerster en bestelde nog een koffie.

Ik was veel te vroeg. Hoopvolle veronderstellingen, opwindende voorstellingen en geprikkelde nieuwsgierigheid vormden de combinatie van drijfveren waarvan ik mij die ochtend als eerste bewust werd, als een kind op zijn verjaardag. Haar naam was Margriet. Ze had zichzelf gepresenteerd als ontdekkingsreizigster. In de grote bronzen spiegels achter de bar hadden we, eerst op steelse wijze maar al gauw openlijk, blikken gewisseld, totdat ze heel resoluut was opgestaan van haar tafel aan de wand achter mij, om plaats te nemen op de lege barkruk naast me. Er volgde, na enkele inleidende opmerkingen, een verslag dat langer dan een uur duurde: soepel en enthousiast vlocht ze een ketting van steden in Zuid-Amerika, Australië en De Verenigde Staten aaneen die ze op haar wereldreis had aangedaan. Kokkin aan boord van een vissersboot – vijf rauwe zeebonken als gezelschap – in Oceanië… Liftend over de kustwegen aan de Golf van Mexico… Aankomst op een nagenoeg onbewoond eiland van de Tuamotuarchipel … In mijn verbeelding begon alles te stromen. Ik was betoverd.

Ik vertelde haar dat ik, ondanks mijn mogelijk licht beneveld bewustzijn, alles voor me zag: hoe ze, haar lange zwarte haar in een staart gebonden, in de trein stapte in La Paz, op weg naar Oruro en Cochabamba; mensen op het dak en hangend aan ramen en deuren; de slapende zwervers en boeren in de volgepakte wagons; de trein, een slingerende route volgend langs berghellingen en door valleien… En hoe ze in gesprek raakte met een oude vrouw met een bolhoed die op bezoek ging bij haar zoon in een afgelegen bergdorp… – maar dat was niet precies zo gebeurd, zei ze lachend. We dronken zoet witbier. Ze vertelde dat ze in een dorp ten noorden van Amsterdam woonde en dat ze nu een baan had gevonden als baliemedewerkster bij een reisbureau. Ze had twee vrije dagen opgenomen, om haar huis te verven. Ik vertelde dat ik tijdens mijn studententijd enkele maanden in Barcelona had gewoond en in die dagen door heel Spanje had gereisd en we begonnen aan een opgewekte uitwisseling van ervaringen, de prettige aspecten van het reizen, het avontuur, de onzekerheden.

Een serveerster kwam mijn koffie brengen. Ik keek om mij heen. Alle tafeltjes waren bezet. De voorjaarszon creëerde een aangename temperatuur in de serre. Ik voelde mij ontspannen. De straatartiest liep nu met zijn hoed in de hand tussen de terrasstoelen en vertrok zijn wit en zwart geschminkte gezicht in wisselende grimassen. Een vrouw die afwijzend het hoofd schudde toen hij haar zijn hoed voorhield, werd gehonoreerd met een vertoning van minachtende gebaren, die haar tafelgenoten aan het lachen maakte en haar een zure grijns ontlokte.

Zou ze komen? Ik werd mij bewust van een merkwaardige gespletenheid in mijn verwachtingen: enerzijds had ik sterk het gevoel, door ons geanimeerde gesprek en haar enthousiaste en herhaalde verzekeringen aan het eind van de avond, dat ze hier straks wel zou zijn; anderzijds was het eenvoudig genoeg om een eindeloze rij mogelijkheden te bedenken die ervoor zorgden dat ze niet zou komen; toen ik daar verder over nadacht, leek het steeds onwaarschijnlijker dat ze hier ooit zou arriveren: het was een ingewikkelde puzzel en de stukjes moesten allemaal precies op hun plaats vallen.

Ze zou zich om allerlei redenen kunnen bedenken. Een vriendin kwam onverwacht langs. De gevolgen van de alcoholconsumptie tijdens de vorige avond bleken onhanteerbaar. De verf was te snel of te langzaam gedroogd. Maar aan de andere kant: was het tenslotte niet zo dat ik, op grond van ideeën, interpretaties van gedrag en geleid door vergelijkbare ervaringen, met een behoorlijke zekerheid had vastgesteld dat ze wel geïnteresseerd was? Eigenlijk was ik er tamelijk zeker van dat ze wel zou komen; maar het bleef een gevoel, een irrationeel geloof gestimuleerd door hoop en zelfvertrouwen.

Uit de luidsprekers klonk de melodieuze, warme stem van een zwarte zangeres.

‘It’s the wrong time…It’s the wrong place…’

Ik luisterde met een half oor naar het gesprek van twee vrouwen aan het tafeltje naast me.

‘Dat verwacht ik écht niet.’

‘Het is de derde keer dat hij vreemd gaat in een paar maanden.’

Ik glimlachte. De spreekster had geblondeerd haar, hoog opgestoken en sprak met een sterk Amsterdams accent. De vrouw naast haar had kort geknipt haar, eveneens geblondeerd. Ze dronken allebei Martini.

‘Mannen…’ zei de kortharige op vermoeide toon en juist toen ik dacht dat ze een lange reeks bezwaren wilde gaan opsommen, keek ze mij aan. Ik knikte en keek een andere kant op. Naast me bleef het even stil; toen vervolgden ze hun gesprek.

‘It’s the wrong song…In the wrong style…’

Het was misschien vooral mijn verbeelding die me allerlei mogelijke complicaties voortoverde – maar het was ook die verbeelding die me hier gebracht had. Ik stelde mij voor hoe ze hierheen wandelde. Beweging is in zekere zin iets geheel onbegrijpelijks. Alle beschrijvingen zijn een abstracte reductie. Ik werd vanmorgen wakker en het eerste dat ik bedacht, was dat ik hier vanmiddag zou zijn. Heldere beelden, voorstellingen, een aantal herinneringen, signalen in de hersenen – een synaptische harmonie. Activiteiten: aankleden, huis afsluiten, de metro nemen. Allerlei impliciete verwachtingen. En intussen maar hopen dat ook in haar omgeving van alles gebeurt. Beelden in haar hoofd, ideeën, passende activiteiten. Alles moet samenvallen.

De vrolijke dans van neuronen, speelse sprongen over synaptische spleten – en soms niet… Moest dat alles leiden tot haar binnenkomst hier? Ik luisterde naar de twee vrouwen naast mij. Misschien spraken ze wel geheel langs elkaar heen. Communicatie is een wonderbaarlijk iets. Ik stak mijn hand op naar een ober, maar hij zag me niet. Ik zwaaide wat met een arm en wierp een scheve blik op de vrouwen naast me. Ze keken me onderzoekend aan, stilgevallen. Opeens stond de ober toch naast me.

‘Ja?’

Ik bestelde een glas mineraalwater en hij verdween in de menigte achter in het café. Ik overwoog dat ik een niet bestaand drankje had kunnen bestellen, om te kijken hoe hij reageerde. Verontwaardigd doen als hij aangaf het niet te kennen.

Ik keek op mijn horloge. Het was nog lang geen half vier. De deur ging weer open en er kwam een kleine donkere man binnen met een grote bos rozen op zijn arm. Hij begon een tocht langs de tafeltjes en hield af en toe, zonder iets te zeggen, iemand een roos voor. Hij glimlachte voortdurend. Niemand kocht iets. Even later stond hij voor mij.

‘Wat kosten ze?’

‘Tien gulden.’

‘Per stuk?’

‘Ja.’

Ik wuifde hem weg; er verscheen een ober die hem met zachte hand het café uitleidde. Ik zag de rozenman opgewekt het plein oversteken, om weer te verdwijnen in een ander café.

De ober bracht mijn mineraalwater. Ik nam een slok en stond op om een krant uit het rek te halen. Toen ik terugkwam, een krant in de hand, stond een echtpaar voor mijn tafel; zij trok haar jas uit die hij aannam. Ik schoof zonder iets te zeggen tussen hen door en ging weer zitten. Ze keken me onzeker aan. Ik wees op het glas mineraalwater. De vrouw reageerde geïrriteerd, de man keek aarzelend om zich heen; ze verdwenen achter in het café.

Wat hield onze afspraak eigenlijk in? Een uitwisseling van klanken, waaraan we – dat was tenminste de bedoeling – dezelfde betekenis hechtten. De woorden gaven het plan een overdraagbare uitwisselbare vorm. ‘Half vier. In het Ritz-café.’ Dat was duidelijk en bepaald hoopgevend. Maar zekerheid bood het natuurlijk niet, al had ik dat gevoel. Beheersing en controle. Toekomstige activiteiten reguleren.

Ik sloeg de krant open en bladerde wat, terwijl ik voornamelijk de koppen las. Met zekere regelmaat wierp ik afwisselend een blik op de krant, mijn horloge en de ingang. Er kwamen heel wat mensen binnen; de meesten keken rond, ontdekten dat er nergens plaats was en vertrokken weer. Ik zag geen bekenden.

Ik bracht de krant weer weg.

Ik bestelde een cappuccino.

Als ik mij niet vergiste, was het ongeveer een half uur met de trein. Dan een kwartier met de tram. Ik probeerde me voor te stellen wat ze allemaal aan handelingen ontplooid had, vanaf het moment van opstaan, maar mijn voorstellingen transformeerden op ondoorzichtige wijze tot erotische beelden.

De afspraak was heel eenvoudig. Vier, vijf uitgesproken woorden met een tamelijk precieze betekenis. Maar de veronderstelling dat de gebeurtenissen zelf daardoor ook eenvoudig waren was een ontstellende reductie van de ingewikkelde werkelijkheid. Elke voorstelbare samenhangende reeks gebeurtenissen, bijvoorbeeld tussen het moment van haar opstaan en haar aankomst hierbinnen, aangenomen dat die zou plaatsvinden, was grotendeels onbeschrijflijk en een genadeloos vereenvoudigende samenvatting van allerlei processen. Een keten die gemakkelijk verbroken zou kunnen worden.

Het was een zaak van bewegen, met goede moed en voldoende vertrouwen, bedacht ik. Trouwens, ik had het hier best naar mijn zin.

Ik wierp de zoveelste blik op de ingang. En achter de weerspiegeling van het café-interieur in het glanzend gepoetste glas van de deur, zag ik, eerst wazig maar al vrijwel meteen helderder, naderende beweging, een opdoemende verschijning, een belofte in geel. De deur ging open. Mijn hart begon sneller en luider te kloppen.

Het was die verrukkelijke voorjaarsbloem, die fantasieprinses, gekleed in een oogverblindende okergele jas. Ze zag me onmiddellijk.

De verbeelding maakt goden van ons.

 

 

Punta Umbría 1

Vanmorgen ben ik naar het busstation in Huelva gewandeld. Via de kortste route. Om tien uur zal er een bus vertrekken naar Punta Umbría, badplaats een tiental kilometers verderop, aan de kust van de Atlantische oceaan. Volgens een reisgids zou het aardig zijn een pad te volgen dat de Britse emigranten van de Rio Tinto maatschappij aangelegd hebben om daarna een veerboot te nemen, maar in het hotel is mij verteld dat de veerboten alleen in de zomer varen. Het is een half uurtje met de bus, in een grote boog rond de Odiel moerassen, door de kustvlakte tussen Huelva en de Atlantische Oceaan. Eerst naar het gehucht Corrales, in Aljaraque, een gemeente aan de overzijde van de Rio Odiel. Alles slaapt hier. Onderweg zie ik een pleintje met twee tentoongestelde locomotieven, afkomstig uit de mijnbouw vermoedelijk, een eindje verder nóg een plein met een locomotief en een wagon. Een voetpad van houten vlonders. Ooievaars in nesten op elektriciteitsmasten.

2013-11-01 10.21.40Er is niet alleen chemische industrie en mijnbouw in de provincie Huelva. De primaire sector wordt, naast de delfstoffenwinning, bepaald door de visserij en landbouw. Isla Cristina, ten westen van Huelva, niet ver van de Portugese grens, heeft een belangrijke vissersvloot. Naast moerassige gebieden bestaat de bodem voor een groot deel uit zandgronden, arenosols, die voor de landbouw niet erg geschikt zijn. Men is er toch in geslaagd hier, onder plastic en met behulp van irrigatie, een grote aardbeienproductie te realiseren, overigens volgens het World Wide Fund for Nature (In Nederland het Wereld Natuur Fonds) ook met grote schade aan het milieu. Ten oosten van Huelva vormt de delta van de Guadalquivir een enorm natuurreservaat, het Parque Nacional de Doñana, met duinen, zoet- en zoutwatermoerassen, van groot belang voor trekvogels. De kuststrook tussen Huelva en Punta Umbría bestaat voor een groot deel uit moerassen, kreken, eilandjes.

Het busstation in Punta Umbría is niet fraai – zoals zoveel busstations. Betonnen perron, halfopen overkapping. De chauffeur vertelt me dat er elk uur een bus vertrekt naar Huelva.

‘Aquí?’

‘Aquí!’

Een bevredigende conversatie… Woord dat spontaan in mij is opgekomen, afkomstig uit een ver verleden, toen ik een beetje Spaans leerde. Juan está en el jardin. La enfermera está en el dormitorio. Ik markeer de locatie op mijn telefoon. Aan de overzijde oogt een parkje aantrekkelijker, maar dat is niet in de richting van de kust. Nadat ik een pad ben ingeslagen tussen enkele bungalows aan de andere kant, kom ik binnen een paar minuten aan het strand. Breed zandstrand, enkele strandtentjes. Het is een rustige vrijdagochtend, deze eerste novemberdag. Een paar wandelaars, een handjevol vissers. Rechts, in westelijke richting, voert het strand kilometers ver; links zie ik, op een afstand van naar schatting twee kilometer, een pier. Ik wandel die richting uit, langs het water.

Dit is de Golf van Cádiz, een grote baai van de Atlantische oceaan. Costa de la Luz! Het strand is een vijftig meter breed en loopt licht hellend af. Hier geen rotskust. Zeewier heeft zich opgehoopt langs de vloedlijn, op sommige plaatsen een wal vormend van meer dan een meter hoog. Je kunt het ruiken. Twee vrouwen wandelen achter me, aan het water zit een oude man met twee hengels, een man met loopt zoekend langs het water, een plastic zakje waarin hij schelpdieren heeft verzameld in de hand, een vader is aan ’t vissen met zijn zoontje. Paartjes wandelen langs de vloedlijn. Fel licht op het water.

2013-11-01 10.49.22Costa de la Luz – dat heeft de toeristenindustrie verzonnen als benaming voor de Atlantische kust van Andalusië, ergens in het begin van de jaren zestig denk ik, toen het toerisme zich in Spanje op explosieve wijze begon te ontwikkelen. Costa del Sol, Costa Blanca, Costa Brava. Allemaal heel mooi, allemaal naar toe! Er is ook nog een Costa da Morte, maar die benaming zal wel niet uit de toeristenindustrie komen.

Je kunt deze bedenksels moeilijk als creatieve prestatie waarderen. Op zich vind ik het wel aardig: kust van het licht. Luz heeft ook een mooie klank. Maar is het licht hier nu werkelijk anders dan aan die andere kusten van Spanje? Bij gebrek aan vergelijkingsmateriaal kan ik het niet beoordelen. Of is er hier misschien meer licht? Dat geldt wel voor het aantal uren zonneschijn, dat het hoogste is van heel Spanje – en dat wil wat zeggen. Drieduizend uren zon per jaar, waar Barcelona of Madrid het tot ongeveer vijfentwintighonderd brengen en bijvoorbeeld San Sebastian de tweeduizend niet eens haalt. Het licht is wel anders dan in Sevilla, lijkt mij: koeler, blauwer, feller.

Dat zijn wat predicaten die in mij opkomen terwijl ik langs het water loop. Koeler? Subjectieve poëzie… Misschien verbeeld ik me dat ook maar, deze al dan niet aanwezige hoge mate van blauwheid, als gevolg van bepaalde effecten van de omgeving. In Sevilla is de temperatuur hoger… Het waait hier behoorlijk…  De dominerende kleur van de zee… Men zou het moeten meten. Golflengte.

Wie ziet wat aan het water?

Locke filosofeerde over het onderscheid tussen primaire en secundaire kwaliteiten. Democritus beweerde al: Zoet en bitter zijn een mening, kleur is een mening; maar in werkelijkheid zijn er atomen en leegte. De romanticus oordeelt: En toch schittert de zon hier nu op het water. En toch is de zee blauw. De kleur van de Atlantische oceaan is ook anders dan die van de Middellandse zee, donkerder, minder blauw. Vergelijkingsmateriaal: de Dalmatische kust, de Golf van Napels. De Noordzee is grijs… Ik las eens ergens dat vertalingen van oude teksten, Grieks geloof ik, moeilijkheden geven wat dat betreft: is die zee nu groen of blauw?

2013-11-01 11.09.17Ik loop over een smalle strook zand tussen de wal van zeewier en de oceaan, maar de wal wordt hoger en hoger dus ik besluit aan de andere zijde ervan verder te lopen, voordat ik ingesloten raak. Ik kan niet goed zien of dat verderop dreigt, het lijkt er op. Even oversteken. Ik zak zo’n twintig centimeter weg in het uitgekozen deel, maar gelukkig is het droog.

Ik zou zeewier wel willen bestuderen. Er schijnen vele soorten te zijn. Het zijn geen planten maar algen: groene, bruine of rode. Rottend zeewier schijnt trouwens waterstofsulfide te vormen,- zwavelwaterstof in de volksmond. Een giftig en stinkend gas… Explosief ook nog. Ik neem aan dat het in het hoogseizoen hier niet ligt. Overigens valt de geur mee. En of het rot? Maar fraai ziet het er niet uit.

Of neem zand. Gouden zand, beweert de toeristenindustrie natuurlijk. Je zou zandsoorten kunnen verzamelen, de diverse soorten bestuderen, er zijn er heel wat en het is overal te vinden. Op Vlieland, waar ik begin dit jaar een paar dagen was, zag ik een informatiecentrum waar reizigers zand uit alle uithoeken van de aarde kunnen inleveren, het wordt gecatalogiseerd. Veertienduizend soorten hebben ze, beweren ze. Maar ik wil geen vieze vingers.

Stranden kunnen een Blue Flag-milieucertificaat krijgen. Een kwart eeuw geleden werd een campagne opgezet door de Foundation for Environment Education met als doel begrip en waardering voor de kustomgeving te creëren om daar vervolgens rekening mee te houden in beleid. Veel stranden in diverse landen in Europa en daarbuiten hebben zo’n waardering. Criteria zijn onder andere de waterkwaliteit en de aanwezigheid van diverse faciliteiten. En vormen van educatie en informatievoorziening. En natuurbescherming. En aanpak van rotzooi en zee-afval. Dit is het Playa de Punta Umbría, dat ook die onderscheiding heeft omdat het schoon is en vanwege de aanwezige faciliteiten. Ik denk aan Huelva, niet zo ver weg tenslotte, de vervuiling van het estuarium. En dat zeewier…

Ik ben bij de pier aangekomen. Anabel en Robin houden van elkaar valt er op een van de steenblokken te lezen. Is deze graffiti romantisch of juist niet? Aan de andere kant mondt een tak van de Odiel, het Canal del Chate (ook wel: Ciate), uit in zee. Daarachter ligt het Isla de Saltes en daarachter weer de hoofdtak van de Odiel. Dit is de punt van het schiereiland waarop Punta Umbría ligt. Ik wandel de pier helemaal af en weer terug, om langs de andere kant van het schiereiland in de richting van het centrum te lopen. Het strand, het Playa de la Ría, is maar een paar honderd meter lang. Aan de overzijde, ver weg, achter het Isla de Saltes, is industrie te zien – niet echt een aardig uitzicht. Aan het eind ligt een jachthaven.2013-11-01 11.28.51

Huelva 1

Op het Plaza de las Monjas, aan het eind van de Avenida Martín Alonso Pinzón – de promenade die van mijn hotel naar het oude centrum voert – poseert een meisje voor het standbeeld van Columbus. Huelva a Cristobal Colón staat er op de maquette. Geïnspireerd door deze bronzen Columbus die, een vaandel in zijn ene hand, met de andere in de verte wijst, imiteert ze hem. Maar een vaandel heeft het meisje niet, daarom buigt ze haar linkerarm en wijst met de punt van haar wijsvinger op haar eigen hoofd. Haar rechtervoet wijst in dezelfde richting als haar rechterarm en zijn rechterarm – naar onbestemde verten. Van ontdekkingsreiziger tot balletdanseres. Een tweede meisje, op klassieke wijze licht gebogen in de knieën, maakt een foto; nummer drie staat er wat verloren bij en kijkt rond – zij is het die mij ziet aankomen. Hun fietsen staan nonchalant tegen het beeld. Nonnen in spé lijken ze niet.

Plaza de las MonjasHet is bijna vier uur. Een zonnige donderdagmiddag, de laatste dag van oktober. Op het plein en in de straten eromheen is het rustig. Siësta lijkt hier nog gebruikelijk. Als ik, verder gelopen, bij de meisjes ben aangekomen, vraagt de fotografe mij een foto van hun drieën te maken. Ze spreekt me in het Spaans aan. Ze gebruikt een digitaal fototoestel om de foto’s te maken, geen mobiele telefoon. Ik maak twee foto’s van hen. Toeristen… Ik kies een bankje op het plein uit en kijk om me heen.

Twee uur geleden ben ik, komend uit Sevilla, van het busstation naar het hotel gelopen, geleid door mijn mobiele telefoon, maar ik ben vergeten de optie kortste route aan te vinken en de geboden route voert langs een drukke weg aan de rand van het centrum. Het is warm en de route staat me niet aan. Maar veel verder dan de kortste weg blijkt het, achteraf bezien, niet. De gereserveerde hotelkamer bevalt me op het eerste gezicht ook niet, maar blijkt mee te vallen. Het is op de achtste verdieping, aan de achterzijde, met uitzicht op de rand van de stad: wat huizen, een onbebouwde vlakte daarachter; in de verte zijn hijskranen en fabrieksschoorstenen te zien. Last van geluidsoverlast van de drukke Avenida Sundheim zal ik hier niet hebben en de tweepersoonskamer is ruim. Als ik mijn spullen heb uitgepakt en mij wat heb opgefrist, verlaat ik het hotel.

Niemand gaat naar Huelva, behalve ik. En drie meisjes uit een afgelegen dorpje aan de Costa de la Luz. ‘We gaan naar de stad!’ ‘Zijn jullie voorzichtig?’ ’Ja mam!’ En ze fietsten de hele dag langs de kust, in de warmte van de laatste oktoberdag.

Het westen van Andalusië en de vlakten rond Sevilla worden meestal overgeslagen door toeristen die Zuid-Spanje bezoeken, vermeldt een reisgids. Een nauwelijks interessante havenstad met een geschiedenis die wél interessant is. Toeristisch gezien stelt Huelva niet veel voor. De stad is niet het bloeiende centrum van een druk bezochte Costa de la Luz geworden zoals de planologen wilden.

In de geschiedenis van deze stad ben ik niet in de eerste plaats geïnteresseerd: ik wil de kust bezoeken en Huelva ligt er niet al te ver vandaan. Van Sevilla ben ik met de bus hierheen gereisd. Deze ochtend ben ik van mijn hotel in Santa Cruz, vlak bij de kathedraal, naar het Estación del Prado de San Sebastian gelopen,- busstation vanwaar bussen naar Huelva zouden moeten vertrekken. Maar mijn informatie klopt niet. Een vrouw vertelt me – nadat ik twee keer mijn uitspraak van Huelva aangepast heb begrijpt ze me – dat ik naar de Plaza de Armas moet. Ik baal een beetje want ik ben intussen gewend aan het ultralichte schoudertasje maar nu heb ik de complete reistas aan mijn schouder hangen. Maar ik besluit er toch maar heen te lopen, het is zo’n anderhalve kilometer, via de paseos aan de Quadalqievir. Op zich is het een aangename wandeling. En er vertrekt na niet al te lange tijd een bus, in westelijke richting. Negentig kilometer, vijf kwartier, grotendeels via de snelweg. Een boeiend landschap is deze vlakte niet. Ik luister naar muziek – een Spaanse zanger die vijfentwintig jaar geleden populair was – en maak wat aantekeningen in mijn notitieboekje.

Huelva ligt op een schiereiland in het Zuidwesten van Andalusië, in het Huelva estuarium dat wordt gevormd door de Rio Tinto en de Rio Odiel. Aan westelijke zijde wordt het schiereiland begrensd door de Rio Odiel, aan oostelijke zijde door de Rio Tinto. Aan de overzijde van de Rio Odiel liggen moerassen. Twee kilometer ten zuiden van het centrum van de stad, bij Punta del Sebo, vloeien de rivieren samen om enkele kilometers verder in de Golf van Cádiz te stromen. De Rio Tinto begint een 100 kilometer verder naar het noorden in het mijngebied; de Odiel, 140 kilometer lang, ontspringt in de Sierra de Aracena, het westelijk deel van de Sierra Morena, in het noorden van de provincie Huelva. De provinciehoofdstad zelf ligt op een tiental kilometers van de kust van de Atlantische Oceaan; het centrum, de oude stad, ongeveer in het midden van het schiereiland, aan de oever van de Rio Odiel.

2013-10-31 15.57.10De drie meisjes zijn lachend weggefietst. Het Plaza de las Monjas is een tamelijk royaal min of meer centraal plein in het historische centrum, maar het heeft trekken van een dorpsplein. Bankjes rondom, waarop wat Spanjaarden zitten, enkele kinderen voetballen op het plein. Sommigen hebben een schooluniform aan. Een stoer jongetje maakt koelbloedig slidings op de stenen, maar even later omspeelt een meisje hem. Ze zijn een jaar of acht, negen, zo te zien. Vijf vrouwen zitten op het kleine terras van een kiosk aan de noordwestzijde van het plein en drinken witte wijn. Tussen de wijnglazen staat een collectie tapasschaaltjes uitgestald. Aan de zijde tegenover mij zitten aan aantal gemeentearbeiders op een bank te praten. Als ik opsta om een foto te maken van een van de gebouwen rond het plein, roept een van hen iets naar me. Ik loop in zijn richting, lach, zeg iets, maar we begrijpen elkaar niet. Hij vraagt me iets, wijst naar het gebouw. Als ik lachend mijn schouders ophaal en wegloop roept hij me enthousiast achterna: Bravissimo! Ik heb geen idee waarop hij daarmee doelt. Questo… herinner ik me wat later en concludeer dat hij een vraag herhaald heeft. De meeste winkels rondom het plein zijn gesloten maar de Carrefour supermarkt is open. Ik koop er mineraalwater en broodjes.

Het bronzen beeld staat op een sokkel; Columbus wijst met zijn rechterhand in de richting van de Calle Vázquez López: daarachter ligt de zee. Het beeld staat er pas een paar jaar. Columbus is een toeristische trekpleister: vertrokken met de drie karvelen uit Palos de la Frontera, een plaatsje een eind verder aan de overkant van de Rio Tinto, is hij nu de held van Huelva en omstreken. Bij gebrek aan beter? Want maakt het werkelijk veel verschil dat Columbus hier in de buurt zijn eerste reis begon en niet in, laten we zeggen, Cádiz of zelfs Genua… Een beroemd geval van serendipiteit met grote gevolgen: met een verkeerde kaart, foute schattingen en een stevig ego op weg naar zijn droomroute, belandde hij aan het eind van zijn eerste reis in de West-Bahama’s. Er is een ander beeld ergens ten oosten van Huelva, er is een Columbusroute,- je moet iets als provinciestad.

Later wandel ik door de straten rond het plein, min of meer richting kust, met als vaag doel de haven te bekijken. Is hier wel een haven? Een echt plan heb ik eigenlijk niet.

Huelva

Dagboek Kroatië 8

Zondag 8 september / Dubrovnik-Trogir

Om negen uur vertrekt de bus uit de haven. We maken een omweg via Metkovic, dichtbij de grens met Bosnië-Herzegovina, waar de Jadranska Magistrala de kust verlaat om de delta van de Neretva te ontwijken. Ik heb een kamer gereserveerd in Trogir. In Split stap ik over en weer zie ik nauwelijks iets van die stad. Trogir is intussen bekend terrein. Ik wandel wat en zoek de schaduw, in de buurt van de oostpunt van het eiland. Het is hier 29 graden. Ene Darja van het hotel heeft me per e-mail verzocht een aankomsttijd te vermelden en precies om drie uur, zoals aangekondigd, wandel ik er binnen. Ze begint al enthousiast te roepen als ik de ingang nader. Prima kamer, in een hotel aan een pleintje in de wirwar van smalle straatjes. Als ik me opgefrist heb en wat later beneden kom om richting de boulevard te wandelen, is ze verdwenen want de receptie is maar af en toe bezet. Daarom was ze zo blij! Ze hoefde niet te wachten en kon meteen weer naar huis! Ze heeft me een briefje met een telefoonnummer gegeven, voor ‘als er problemen zijn.’

Er zijn geen problemen.

K27

Dagboek Kroatië 7

zaterdag 7 september / Dubrovnik

De Kroatische onafhankelijkheidsoorlog is al bijna twee decennia voorbij. Begonnen in 1991, met het uitroepen van de onafhankelijkheid van Slovenië en Kroatië,  formeel beëindigd met het verdrag van Dayton in 1995. De uitbraak van deze oorlog, het begin van het uiteenvallen van het voormalige Joegoslavië,  vormde toch een schok toen: Europa, Joegoslavië, dat was relatief dichtbij… Wanneer ik vertel dat ik naar Kroatië ga, is bij sommigen, zelfs hier, nog steeds de eerste associatie: oorlog. Ik word gewaarschuwd voor het aansnijden van gevoelige gesprekken in cafés, de politie, bestelbusjes waaruit gemaskerde mannen komen.

Als je, zoals ik nu, in Dalmatië rondreist, langs de kust, waar het toerisme, dat natuurlijke instortte tijdens de oorlog, weer is opgebloeid, deels in steden die op de Werelderfgoedlijst van Unesco staan (Trogir, Dubrovnik), dan zie je nauwelijks meer iets van die oorlog. Dubrovnik werd in 1991 door het Joegoslavische leger belegerd en gebombardeerd; het beleg duurde zeven maanden en er werd veel verwoest. Alle Adriatische havens werden bezet door het JNA. In oost-Slavonië werd in dezelfde periode, oktober 1991, Vukovar dag en nacht gebombardeerd totdat er nauwelijks een huis meer overeind stond. Maar Dubrovnik trok internationale aandacht, cynisch genoeg doordat de buitenlandse media vooral aandacht hadden voor de vernietiging van monumentale gebouwen. Na de oorlog werd de schade hersteld, volgens Unesco-richtlijnen, en het meeste is weer als in originele staat. Maar de daken van de herstelde huizen zijn van een lichter rood.

In de haven, waar mijn hotel zich bevindt en waar ik op deze zaterdagochtend ontbijt op het terras van een restaurant aan de Nikola Tesla straat (ook een Kroaat van origine) bevinden zich in het plantsoen aan de havenkant een schip en een pantservoertuig, als oorlogsmonumenten.

K22Een gedenkplaat bij de Vlaho vermeldt:

The first battleship of the Croatian navy-task force of armed ships Dubrovnik, the symbol and pride of resistance against Serbo-Montenegrian aggression on our town. / Croatian navy volunteers.

Het scheepje imponeert niet.

Ik neem ditmaal de bus naar de oude stad. Het klooster blijkt gesloten maar het vermag mij niet te ontstemmen. Ik wandel wat rond, in de stad, in het haventje en besluit een tochtje te maken naar Lokrum, een eilandje op een paar honderd meter afstand van Dubrovnik. Het is een natuurreservaat. Het is er rustig, bos, schaduw, pauwen wandelen vrij rond. Een oud vervallen klooster. Rotskust.

K23’s Avonds eet ik in een restaurant in de haven. Laatste avond in Dubrovnik. Komen we hier ooit nog terug? Misschien is de wereld daarvoor te groot.

K26

Dagboek Kroatië 6

Vrijdag 6 september / Dubrovnik

Vandaag naar het oude centrum van Dubrovnik gewandeld. Ik heb wel buskaartjes, gekocht bij een kiosk, maar het is niet ver: een half uurtje lopen. Op het plein bij de Pilepoort, de hoofdingang van de oude stad, is het druk: toeristen, verkopers van boottochtjes, verkopers van kajaktochtjes en uitdelers van reclamefolders voor restaurants. De voormalige stadsgracht is nu gedempt en er bevinden zich plantsoenen met bloemen en struiken.

In de veertiende eeuw werd Dubrovnik, Italiaanse naam Ragusa, na een periode van Byzantijns en Venetiaans bestuur, een stadsstaat en wedijverde als de republiek Ragusa met Venetië over de heerschappij over de Adriatische zee. In 1667 maakte een aardbeving een eind aan de bloeitijd. De muren stammen uit de tiende eeuw; in de dertiende eeuw werden uitbreidingen gerealiseerd. Ze bieden een prachtig uitzicht over de zee. En daar geniet ik van.K19

Want ik maak een wandeling over de stadsmuren. Mooi uitzicht dat ook de verbeelding prikkelt, maar eigenlijk is het te heet om hier nu te wandelen, hoewel het pas een uur of elf is. Nat van het zweet slepen de toeristen zich, na een behoorlijke toegangsprijs betaald te hebben, langs de bijna twee kilometer lange route – een wandeling net zo ver als van de haven naar dit oude centrum. Eenrichtingsverkeer, want het pad over de muren is smal. Schaduw is nauwelijks te vinden. In de zomer moet dit ondraaglijk zijn.K20

Na nog wat gewandeld te hebben door de oude stad, over de Stradun, de centrale weg van oost naar west, met cafeetjes, winkeltjes en terrassen, besluit ik mijn bezoek aan kloosters en musea uit te stellen en loop terug in de richting van de haven. Rond half drie bevind ik mij weer in het hotel, pauze tot half vijf, wat gelezen en dan weer naar buiten. Ik drink cappuccino op een terras aan de haven, waar ik vanmorgen ook ontbeten heb en begin aan een wandeling in de richting van Babin Kuk, de noordelijke zijde van het schiereiland aan de overzijde van de haven. Een van de obers van het restaurant bij mijn hotel heeft me een Dubrovnik in your pocket gegeven. En Babin Kuk is daarop groen, helemaal groen.

De weg voert langs de haven, een smal paadje langs de rijweg, over een stuk kade waar een aantal Kroaten zit te kaarten op wrakke stoelen, voor een al even wrak huisje, hond, kat en dan langs villa’s, een restaurant, langs een achteraf pad tenslotte, aan het water tot het punt waar de kust afbuigt in oostelijke richting. Een man is bezig met zijn boot, die hij op de wal heeft gesleept. Zijn hond komt me blaffend tegemoet. De man roept iets. Ik kijk uit over het water van de Adriatische zee. De zon gaat al bijna onder, het wordt hier vroeg donker.K21

Geen avondeten, geen honger en geen zin in gedoe. Morgen moet er wel weer kwaliteitsvoer naar binnen. Vandaag alleen die twee sandwiches en twee appels, gekocht op de dagelijkse markt bij de haven en heel veel water en heel veel vruchtensap.

Dagboek Kroatië 5

Donderdag 5 september / Split – Dubrovnik

Vanmorgen vroeg uit Split vertrokken, waarvan ik niet zo veel meer heb gezien dan de haven en de achterbuurt daarachter waar het hotel voor één nacht zich bevond. Gisteren, aan het eind van de middag, kwam ik aan met de veerboot. Na een wandeling de verkeerde kant op, belandde ik in een rommelig parkje aan de andere kant van de haven, met – dat wel – een aardig uitzicht op zee. Een eenzame Kroaat op een bankje die geen woord Engels verstond maakte me duidelijk dat het ‘de andere kant op was’. Mobieltje bracht tenslotte uitkomst. O Google!K13

Het hotel was min of meer een misser,- toch maar beter opletten bij reserveren. Een achterafstraatje, een binnenplaats, een handgeschreven verkreukeld briefje op de deur met, in het Engels, het verzoek vooral niet aan te kloppen, want er zijn geen kamers vrij! Als ik toch maar aanklop, wordt ik vriendelijk binnengehaald door een volslank type dat mij eerst naar een kamertje aan het eind van de gang voert waar zij een telefoon heeft en een laptop op een wrak tafeltje. Er staat ook een televisie en het oogt als haar bedenkelijke huiskamer. Het doet me opeens denken aan X in Londen, East-Dulwich, zesentwintig jaar geleden… Krankzinnige herinnering! De doucheruimte is bereikbaar via een gang en de douche is niet meer dan een handdouche bevestigd aan de wastafel in de w.c., zodat het water gewoon over de w.c.-vloer wegstroomt en je het gevoel hebt dat je een ongewenste overstroming veroorzaakt. Maar uiteindelijk was de locatie goed – althans qua afstand tot haven en busstation – en de kamer was verder ook geen ramp: schoon en met airconditioning.K14

Wanneer ik even later de stad in wandel, komt er nog een e-mailtje. Van Sandra! Welkom! Met twee plattegrondjes van Split en de bekendste toeristische plekken ingetekend. Ze deed wel haar best. Ik wandel wat langs de havenkant, door de uitgaansstraat Marmontova, naar het Gaje Bulata plein en overweeg naar Marjan te lopen, heuvel en park op de punt van het schiereiland. Ver is het niet, maar ik heb geen zin. Ook het Paleis van Diocletianus laat ik schieten. Selectie is noodzakelijk en onvermijdelijk, bedenk ik, maar het lijkt alles welbeschouwd meer op een dip.

Vanmorgen dus om acht uur vertrokken en brood en mineraalwater gekocht voor tijdens de busreis, die zo’n vier uur zou gaan duren. Dat werden er vijf, maar wel met een stop van een half uur in Neum, niet ver van Dubrovnik. Er bevindt zich een wegrestaurant, waarschijnlijk heeft de busmaatschappij er een deal mee, want deze laatste stop zo kort voor het eindpunt ligt niet direct voor de hand. Neum ligt op het grondgebied van Bosnië-Herzegovina, in een corridor die de regio rond Dubrovnik scheidt van de rest van Kroatië. Paspoortcontrole. In de oorlog, begin jaren negentig, is hier behoorlijk gevochten, maar ik zie er niets van.

De bus had een uitstekende airconditioning en dat was natuurlijk ook wel nodig. Uiteindelijk viel het mee en was de busreis over de Jandranska Magistrala, de kustweg, prima te doen, met mooie uitzichten over de Adriatische zee en dorpjes en steden onderweg.K17

Hotel in Dubrovnik op een goede plek, want vlak bij het busstation en de haven. Aardige kamer boven het bijbehorende restaurant. Ingecheckt en vervolgens een wandelingetje rond de haven gemaakt. Morgen naar de Oude Stad, genieten van het uitzicht vanaf de stadsmuren, Dominicanenklooster bekijken en het maritieme museum, denk ik. ’s Middags het oude stadscentrum zelf en weer eens goed uit eten. Vanavond aan de haven op een terras een stevige sandwich gegeten en een grote salade en pas toen, rond een uur of vijf, mijn eerste koffie van die dag.K18

Dagboek Kroatië 4

Dinsdag 3 september / Hvar

Ik zit aan het eind van de middag in de schaduw op het balkon van mijn hotel in Hvar. Het is hier – begin september – heel rustig. Dit hotel is op een heuvel gebouwd, zo’n tweehonderd meter van de baai. In de tuin van het hotel groeien citroenbomen, een pruimenboom; tegen de helling op zijn witgepleisterde huizen gebouwd, met groene en witte luiken, bedekt met rode dakpannen en rondom voorzien van terrassen en balkons. Er is geen mens te zien, op een vrouw aan de overzijde na, die een handdoek over de balustrade van haar balkon hangt. Ze verdwijnt onmiddellijk weer naar binnen. Aan de rechterzijde heb ik uitzicht op de Amforabaai, de eerste baai in westelijke richting, vanaf de haven. Daarachter de zee, de Pakleni-eilandengroep, een keten van eilanden ten Zuidwesten van Hvar. Tegenover mijn balkon, achter en boven de huizen, bevindt zich de top van de heuvel, een hoge onbegroeide kalksteenrots.K10

Het is zo’n 27 graden. Vanmorgen heb ik een wandeling langs verschillende baaien gemaakt, Majerovicabaai, Amforabaai, de haven, Krizna Luka, met uitzicht op Pokenji Dol, het meest oostelijke van de Pakleni-eilanden,- heel klein, niet veel meer dan een stukje grond met daarop een vuurtoren uit de negentiende eeuw, die niet veel meer is dan een huis. Lighthouse. Rond het middaguur terug gewandeld naar de haven, naar het centrale stadsplein, en naar het Franciscanenklooster, Franjevacki Samostan, op een heuveltje aan de rand van de haven gelegen, met een mooi uitzicht. Tegenover de haven, dichterbij, ligt een klein eilandje met daarop een kerk of klooster: Galesnik.K12

Ook de jetset schijnt Hvar intussen ontdekt te hebben, er liggen in elk geval veel fraaie jachten. In de haven, bij aankomst van de catamaran, staat een menigte je op te wachten: reisgidsen, verhuurders van appartementen en oude vrouwtjes die kartonnen bordjes omhoog houden – nóg meer kamers te huur. Daartussendoor, al toeterend, jongemannen op gemotoriseerde platte wagentjes die allerlei waren vervoeren. De catamaran vertrok rond half twaalf uit de haven van Split, een tochtje van anderhalf uur (al geeft de Jadrolinija, de staatsrederij die de veerboten in bedrijf heeft, een tijd van één uur), in zuidelijke richting, tussen de eilanden Solta en Brac door, met een boog rond de westelijke punt van het eiland Hvar naar de haven.K9

De kust kent ook hier kiezelstranden en is rotsachtig, met vele inhammen waar mensen zwemmen of liggen te zonnen. Op sommige plaatsen zijn metalen trapjes aangebracht ten bate van de baders. Het idee te gaan zwemmen, in de Adriatische zee, is aantrekkelijk en ik kreeg visioenen van mijzelf, vroeg in de ochtend in het heldere water…

Kroatië is zelfs prettiger dan Napels. Het is hier – althans op de plaatsen waar ik tot nu toe geweest ben – ook relatief rustig. Dat ligt natuurlijk tevens aan het seizoen. En aan iets in de atmosfeer dat vriendelijker is dan die in het Italië van Napels.

Avond. Balkondeuren open, heldere hemel, sterren. Om half acht was het al donker. Zou het mediterrane klimaat het denken beïnvloeden? En zo ja, op welke wijze? Beetje Nietzscheaanse gedachte, geloof ik. Noord-Europeaan versus Zuid-Europeaan. De romantiek is in het noorden ontstaan, Duitsland, Sturm und Drang – en wat heeft het Zuiden? Misschien een ‘harde’ realistische visie, verismo,- maar dat is met name een sociaal-culturele sfeer. Hard onbarmhartig zonlicht… En wat ondervindt een Noorderling in de regio rond de Middellandse zee? Ik houd niet van het sociale culturele antropologische ‘denken’,- biologisch gaat nog net. Als het al denken genoemd mag worden. Ik mijmer wat over het strand van de Noordzee, Rügen, Friedrich… Deze archipel doet me denken aan Ursula Le Quin, Aardzee… Ach, referentiekader…

Een bron van deze mijmeringen is natuurlijk ook een zeker ongenoegen over het haperend onderhoud van de dagelijkse thematiek.K25

Morgen ga ik met de catamaran van de Jadrolinija terug naar Split, ditmaal aan dek neem ik me voor. Misschien had ik hier beter langer kunnen blijven. Split trekt me nu niet erg, op het eerste gezicht althans, maar ik ga het paleis van Diocletianus bekijken en de volgende dag met de bus naar Dubrovnik. Die bustocht van 4 uur, daar had ik misschien langer bij stil moeten staan, toen ik die plande. Op internet las ik dat in Nederland donderdag misschien tropische temperaturen kunnen worden vastgesteld, als dat hier ook zo is, is die busrit niet zo aantrekkelijk… Maar misschien is er airconditioning. Dat was in elk geval wel zo in de bus van Trogir naar Split, waar ik een uur op heb moeten wachten, gisteren.

Dagboek Kroatië 3

Zondag 1 september / Trogir, Okrug Gornji

’s Ochtends wandel ik eerst langs het kanaal dat het eiland scheidt van het vasteland. Begin september is wel een ideale tijd om deze streek te bezoeken. De temperatuur, zo’n vijfentwintig graden, is prettig en de grootste drukte is voorbij. Als ik me voorstel hoe hordes toeristen zich in de zomer door de smalle straatjes worstelen… Maar nu is het rustig. Het is ook nog vroeg.K6

Een door de Genuanen in de veertiende eeuw gebouwde toren, uitgebreid door de Venetianen in de vijftiende eeuw tot een compleet fort, Kamerlengo, ligt op het zuidwestelijke puntje van het eiland. De buitenkant is nog tamelijk intact, maar van binnen is het zo goed als leeg. De San Marcotoren, ook gebouwd door de Venetianen, enkele decennia later, staat een honderd meter verder, aan het kanaal tussen het vasteland en het eiland. De Venetianen beheersten in die dagen de hele oostelijke kust van de Adriatische zee, de noordelijke kust en een deel van het Italiaanse binnenland, met steden als Padua en Verona.K7

Aan de walkant bij de boulevard liggen twee grote jachten en enkele veerbootjes. Met een bootje naar Okrug Gornji, een traditioneel maar ook toeristisch dorpje aan de overkant op het eiland Ciovo. Het is maar een kort tochtje, van tien a vijftien minuten. Haventje, kiezelstrand, badende mensen. Hier toch ook, een paar honderd meter verderop, hijskranen, industrie, scheepsbouw. Beetje rondgewandeld, cappuccino gedronken.K8

’s Avonds in Trogir weer gegeten aan het water, heerlijk weer, leuk uitzicht, dubbele salade ditmaal, met enorme brokken tomaat en grote plakken mozzarella. De volgende ochtend zie ik aan de boulevard dat er toch ook geleefd wordt hier: een van de gebouwen blijkt een school en scholieren drommen samen op het pleintje ervoor. Maandagochtend. Ik steek de wandelbrug naar het vasteland weer over en wacht op de bus naar Split. Vooral niet de lokale bus nemen, heeft de receptioniste in het hotel mij gemaand, die stopt elke vijf minuten bij een halte. De interlokale bus stopt bovendien ook bij de haven in Split, het volgende doel.

Na een uur wachten en een praatje met een Kroaat die aanbiedt mij met de auto naar Split te brengen en probeert toeristen te ronselen om samen de kosten te delen, verschijnt dan eindelijk die bus om mij via de Jadranska Magistrala, de Adriatische kustweg, naar Split te vervoeren.

Trogir is in de eerste plaats een soort museum – een stadsmuseum, een openluchtmuseum. Wasgoed aan lijnen, sommige smalle stegen overspannend, voetballende jongetjes op zaterdagavond, scholieren op maandagochtend, tasten dat beeld niet aan.