1.
Die zomer, een aantal jaar geleden, toen ik nog student was, vatte ik het plan op mijn omgeving (de universiteit, de oude stad aan de rivier) voor onbepaalde tijd de rug toe te keren: ik zou naar het Zuiden reizen, eerst naar Italië en daarna misschien nog verder, naar Griekenland of Turkije.
Of misschien ook wel ergens anders heen. Het plan liet veel open, het was eigenlijk niet meer dan een schets, de aanzet tot een eerste scène in mijn dagboek, van een nog nader te bepalen script. Het werd begeleid door verleidelijke voorstellingen die zich in mijn verbeelding groepeerden in wisselende configuraties, maar een weids vergezicht met lokkende horizon domineerde voortdurend.
Saskia vond het niet zo’n goed plan. Of ze mee wilde? Dat vroeg ik, maar ik wist het antwoord van te voren al; en inderdaad, ze had bezwaren, ze kon niet zo maar weg, ze wilde ook niet op de bonnefooi vertrekken naar onbekende oorden, ze had haar vriendinnen, haar studie, de colleges.
‘Heb je er wel goed over nagedacht?’
Ik had er niet lang over nagedacht. Het leek me een goed idee. Waarom? Het was een bevestiging van wie ik was. Een aanloop naar de man die ik wilde worden. Een bewuste stap in de creatie van een leven. Het concrete, geografische doel van mijn reis deed er eigenlijk niet toe.
Dat zei ik allemaal niet zo nadrukkelijk tegen haar. Mijn motivatie was mijzelf wel duidelijk. Ja, het was een vaag plan, het was geen uitgewerkt plan. En dat was opzet: het toeval zou ik accepteren, wat ik op mijn weg vond zou ik blijmoedig aanvaarden, vooral nieuwe ideeën, verbeeldingsrijke fantasieën, toekomstige emoties,- in al hun grilligheid toch ook wel voorspelbaar.
Er zou van alles kunnen gebeuren. Wat precies, dat viel niet te voorspellen. Ik zou het vervolg van het script ook laten afhangen van mijn ervaringen onderweg, mijn humeur en zo nodig van het tijdstip van de dag en de stand van de zon. En desnoods zou ik het een handje helpen, dat toeval.
Ze besloot dat ze niet meeging. Ik had niets anders verwacht. Zo was ze. Het was, eerlijk gezegd, ook helemaal niet de bedoeling dat ze meeging. Ze had haar eigen leven en ze was tevreden.
Maar ze had ook mij.
‘Ik moet toch weten waar je heen gaat? Waar wil je nu heen?’
‘Eerst naar Rome.’
‘En daarna?’
‘Dat hangt van het toeval af.’
‘Toeval?’
‘Toeval, dat is wat de wereld je schenkt.’
‘O.’
‘Alles is nog open.’
‘Maar voor hoeláng dan?’
‘Weet ik niet. Dat is juist het aardige.’
‘Je houdt nergens rekening mee.’
Ze begreep het niet. Toch besloot ik te gaan. Mijn keuze was dan misschien voor haar wel minder aangenaam, maar het was nodig. Dat vond ik. Noodzakelijk. En ik zou niet eeuwig wegblijven, zei ik. Hoogstens een paar maanden, misschien.
Ze legde zich er tenslotte bij neer.
2.
Het was half september, het nieuwe collegejaar was begonnen. In alle vroegte begaven we ons naar het station. Saskia klaagde over slaaptekort. Maar een lange, internationale trein stond al klaar; we liepen helemaal naar het eind, buiten de perronoverkapping, waar we, op een bankje in de zon, nog geruime tijd discussieerden over emotionele logica, vermeende noodzakelijkheid en subjectiviteit. Tenslotte zwegen we. Ik nam haar hand en we keken naar de ontwakende stad, naar de trein en naar de spoorbrug over de rivier.
Er klonk een eerste waarschuwingssignaal. Ik tilde de zware koffer met kleding, boeken en dictaten in de trein en stapte in. Ik keek om. Saskia stond naast de reistas; met een hand hield ze de riem vast, die slap naar beneden hing. Ik leunde voorover uit de trein en keek opzij; in de verte stond een conducteur al gereed met zijn fluitje in zijn mond. Saskia gaf me de reistas aan.
‘Je bent je dus bewust van je paradoxale uitgangspunten?’
‘Zolang mijn uitgangspunten maar niet tegenstrijdig zijn.’
‘Ik snap niet…’
‘Begin daar nu niet opnieuw over.’
‘Zul je schrijven?’
‘Natuurlijk. En ik zal een paar keer bellen. En je komt me toch opzoeken?’
Want dat was uiteindelijk ook opgenomen in het plan, waarmee er toch, niet geheel naar mijn zin, een vast referentiepunt ontstaan was. Dat had ze bedongen. We zouden enkele keren bellen, in november zou ze een week op bezoek komen. In Rome. Ze zou me nog een studieboek nasturen, poste restante, want dat boek was nu nog niet verschenen, maar ik meende het wel nodig te hebben. En ik wist niet precies, waar ik zou zijn, tegen de tijd dat het beschikbaar was. Mogelijk zou ik Rome toch nog een tijd verlaten, vóór die tijd. Saskia zou uitzoeken hoe het werkte. Het klonk wel interessant, poste restante, hoewel ik eigenlijk geen idee had of het nog een gebruikelijke of zelfs maar bestaande methode was. Ik had het ooit ergens gelezen, in een reisverhaal of een jeugdboek.
Ze zwaaide nog even toen de trein begon te rijden, keerde zich om en liep weg. Ik keek haar na. Zodra ik in Rome was, zou ik haar meteen bellen. Dat zou nog wel even duren. De goedkoopste reis betekende niet bepaald de snelste route: via Duitsland, Zwitserland, zeven keer overstappen, anderhalf uur wachttijd in Chiasso, een uur in Milaan,- een reis van ruim vijfentwintig uur, zonder slaapplaats. Maar dat was het echte reizen; haast had ik niet, ik zou ervan genieten.
Lees een tweede fragment hier: Torvaianica (fragment 2)