Alleen in Almería (2)

 

De Brit opperde voortdurend nieuwe bezwaren en zag er niets in, maar de twee José’s waren enthousiast en optimistisch geweest. Voorkomen was nu dat de grondwaterreserves uitgeput zouden raken, wat onherroepelijk geleid zou hebben tot instorting van de landbouwsector. Hij had gevraagd naar hun oordeel over zijn presentatie. Ja, het was een heel goed filmpje geweest. Maar de schema’s, de modellen, die waren wat saai geweest. Zo keek men hier niet – althans niet op een congres waar het toch vooral draaide om het leggen van contacten, in een stimulerende, ongedwongen sfeer. Maar ze waren wel geïnteresseerd, ze wilden wel afspraken maken.

Hij keek op zijn telefoon; het bereik leek hier beperkt. Nieuwe berichten waren er niet en na enige aarzeling schakelde hij het toestel uit. Hij stond op. Het Alcazaba wachtte.

De zon begon nu echt te branden op zijn huid. De rust en stilte hier waren verbazingwekkend. Hij neuriede zacht een flard muziek van de vorige avond. Een iets fraaier straatje nu, waarvan sommige gevels bekleed waren met keramische tegels, in Moorse stijl, de huizen voorzien van goed geverfde kozijnen, de ramen beschermd achter traliewerk. Achter hem kwam een auto aanrijden; hij stapte iets opzij. Even verderop bevond zich een groter plein, waar enkele bussen geparkeerd stonden; een groep toeristen verzamelde zich bij een toegangshek; daar begon een hellende weg naar boven.

Hij hees zijn schoudertas op zijn andere schouder en begon langzaam in de hitte naar boven te lopen. Links, beneden, lag de oude stad: blokvormige huizen met platte daken, dakterrassen,- een kleurenmozaïek van wit, oker, rood. Vlak onder hem tekende zich een hemelsblauw geschilderd pand af in de chaos; achter de huizen zag hij de haven en het glinsterende oppervlak van de zee.

Op het hoogste punt voor hem maakte het pad een bocht naar rechts en draaide om de heuveltop heen; achter de bocht, in de verte, lagen de geërodeerde, kale hellingen van de Sierra de Gador. Boven aangekomen, bleef hij even staan en keek naar het uitzicht; maar al snel draaide hij zich om en volgde het pad verder, de kromming rond de heuveltop, het laatste stijgende deel tot de toegangspoort.

*

Fel zonlicht viel over het plein, een grote driehoek, grof geplaveid, met diepe, brede voegen tussen de ruw uitgehakte stenen; het was geheel verlaten. Hij keek om zich heen. Rechts, aan de westelijke zijde van het plein, kwamen de restanten van de citadelmuren samen in een hoekpunt waar zich een lage toren bevond, een halve cilinder, het verticale, platte vlak naar het plein gekeerd, met daarin op beide verdiepingen twee segmentpoorten, de onderste poort voorzien van een openstaand, metalen hek.

De oude muur aan de linkerzijde van de toren, nog voorzien van enkele kantelen, brokkelde al na een paar meters af; het ontbrekende deel was vervangen door een nieuw, laag muurtje dat doorgetrokken was langs de gehele voorzijde van het plein. Aan de andere kant van de toren vormde de oude muur de verbinding naar een tweede toren;  een stenen trap leidde hier langs de muur omhoog. En daar was dan toch beweging te zien, menselijk leven: op de trap klommen een man en een vrouw omhoog; hij keek hoe ze de treden beklommen, langzaam, hand in hand, hun ogen gericht op de  treden aan hun voeten. Boven aangekomen, bleven ze staan en lieten hun blik over de omgeving achter de toren dwalen.

Hij kneep zijn ogen tot spleetjes. Achter het lage muurtje aan de zijde van het plein tegenover hem, waren nog juist de daken van de hoogste huizen zichtbaar en daarachter lag de Alboránzee, glanzend en schitterend en vlak als een metalen plaat in de felle zon.

Links, bij een tweede hoek van het plein, zag hij een rechthoekig bassin, omgeven met struiken en enkele kleine bomen. Langs de gehele zijde van de driehoek liep daar, achter de vijver, een hoge stenen muur, waarin twee hoefijzerpoorten toegang gaven tot het deel van de citadel waar zich de tuinen moesten bevinden. Hij liep naar het bassin en dompelde zijn handen in het water. Het was helder en koel.

De hoefijzervorm van de poort deed hem denken aan het sleutelgat van een ouderwets slot. Enkele treden omhoog, schemerduister, een tweede poort, een derde  en opeens was het alsof er ook een sleutel was omgedraaid, alsof er een deur geopend was: hier, achter de poort, leek het minder stoffig en minder heet. Schaduwen vielen over het pad; hij hoorde het ruisen van water, zacht, fluisterend. Het pad, dat achter de poort begon, daalde in een flauwe helling naar een terras. Het was afgeschermd door oleanderstruiken, een zuiver geschoren haag; in het centrum van het terras produceerde een fonteintje in een kom een zacht klaterende waterstraal; het water stroomde continu over de rand van de kom en viel in een stervormig bassin. Toen hij dichterbij kwam en vooroverboog, zag hij er twee goudvissen zwemmen. Het terras rond de fontein, waar vier paden uit vier windrichtingen op uitkwamen, was ingelegd met een regelmatig mozaïek in de vorm van een achtpuntige ster, waarbinnen geometrische motieven, in rood en zacht geel, een vlechtwerk vormden in een aantrekkelijke, eenvoudige symmetrie .

Aan de andere zijde van het terras leidde een betegeld pad in etappes naar beneden. In het midden van het pad stroomde water in een smalle goot. Het was hier stil. Zacht klonk het ruisen van het water. Trapjes. Lage, bakstenen muurtjes, hier en daar voorzien van houten of stenen zitplaatsen. Nieuwe paden. Opeens rook hij de zoete geuren van bloemen en kruiden. Rondom de tuin liep een lage muur, op diverse plekken beschadigd, met afbladderend pleisterwerk, soms opgetrokken uit baksteen, soms uit ruwe brokken natuursteen, voorzien van gerestaureerde kantelen, nieuw gepleisterd in zacht roze.

Een andere binnenplaats, opnieuw een fontein, nu op een vaasvormige voet, in  een octogonaal bassin, dat zelf ook weer omringd was door een goot, symmetrisch rond de achthoek. Hier stroomde geen water en het oppervlak was stil, onbeweeglijk, af en toe rimpelend door nauwelijks waarneembare luchtstroompjes, uitnodigend tot overpeinzing en reflectie. Groen was het water. Cipressen, cactussen, eucalyptusbomen, oleanders… En opnieuw een terras, een fontein, een kom in een rond bassin, afgezet met kleine keien.

Hij wandelde over de paden, in de stilte, in het zachte, groenige licht, als onder een sluier; hier en daar flitsten bundels zonnestralen door het groen boven hem en verlichtten een terras, een bassin, een mozaïek op de bodem onder het heldere water.

Op enkele plaatsen werd de paradijselijke beslotenheid van de tuin opgeheven en de wandelaar een wijds panorama op de omgeving van het fort geboden: een eenzame palmboom op de stoffige, grijze citadelhelling, het laag liggende centrum van de oude stad, de wirwar van straatjes, huizen met platte daken in allerlei hoogten; en in de verte, daarachter, de haven.

Hij genoot van de verstilde tuin, terwijl hij, om zich heenkijkend, verder wandelde. Even later kwam hij toch weer op een beschutte plek, waar eucalyptusbomen groeiden rond een cirkelvormige binnenplaats met een fontein. Een oude man met een wandelstok, geheel in het zwart gekleed, verdween in een zijpad, traag schuifelend. Hij volgde de man met zijn ogen tot hij uit het zicht verdwenen was. Zijn aandacht werd getrokken door beweging achter het struikgewas, iets schemerde tussen de takken, rood, zwart, licht bewegend,- een speels mozaïek van vlekjes achter het overvloedige groen.

Reacties zijn gesloten.